| |
| |
| |
[Nummer 2/3]
| |
| |
| |
Stenen des aanstoots
Hoe ergerlijk kan taal zijn?
Renée van Bezooijen - Katholieke Universiteit Nijmegen
Groter als, hun hebben, hij ken dat doen: veel mensen ergeren zich dagelijks groen en geel aan het taalgebruik van anderen. Wie maakt zich het drukst over zulke ‘foute’ taal? En welke constructies kunt u maar beter vermijden als u geen irritatie wilt wekken?
De gemeenplaats zeg maar deed een Onze Taal-lezer zo'n twee jaar terug dermate ‘pijn aan de oren’ dat hij er een brief over schreef voor de rubriek ‘Taalergernissen’. Het verbaasde hem vooral ‘dat het gebruik van dit stopwoordje zo weinig mensen opvalt’. Velen zullen dit hebben herkend. Wanneer een taalverschijnsel eenmaal je ergernis is gaan wekken, is het vaak maar moeilijk voorstelbaar dat dat niet bij iedereen het geval is. Hoe algemeen zijn onze taalergernissen werkelijk? Hangt het af van iemands leeftijd? Zijn er verschillen tussen Nederland en Vlaanderen? Hebben vrouwen andere taalergernissen dan mannen? En wat zijn de irritantste taalverschijnselen?
| |
‘Ken jij dat doen?’
In 2001 heb ik met zeven studenten van de Katholieke Universiteit Nijmegen onderzoek gedaan naar taalergernissen. Ons materiaal ontleenden we aan de rubriek ‘Taalergernissen’ in Onze Taal (periode 1980 tot 2000), de ‘irritaaldag’ die Corriejanne Timmers schreef voor de Onze Taal Taalkalender 2001 en een enquête over taalergernissen die ik in februari-maart 2001 in Nederland had afgenomen. Deze enquête had een open karakter: 107 mensen werd gevraagd om zelf met hun taalergernissen te komen. Dit leverde in totaal 599 (elkaar deels overlappende) reacties op.
Uit al die ergernissen hebben wij een vragenlijst samengesteld. We richtten ons vooral op grammaticale verschijnselen: woorden die ergernis oproepen door hun functie in de zin. Neem nu kennen. Het is niet het woord zelf dat irritatie oproept, maar de manier waarop het wordt gebruikt in zinnen als ‘Ken jij dat morgen even doen?’ In onze enquête zijn zeventien van dergelijke verschijnselen opgenomen. Van elk verschijnsel gaven we twee voorbeeldzinnetjes, die in een willekeurige volgorde werden aangeboden aan 222 mannen en vrouwen: 173 Nederlanders en 49 Vlamingen. De Nederlandse informanten waren gelijkelijk verdeeld over drie leeftijdsgroepen: 18-25 jaar, 26-50 jaar en 51 jaar en ouder. De Vlaamse informanten behoorden allen tot de jongste leeftijdsgroep. Wij vroegen de proefpersonen in welke mate (‘niet’, ‘een beetje’, ‘veel’ of ‘erg veel’) ze zich aan een bepaald verschijnsel stoorden. De uitslag van de enquête vindt u in het kader hiernaast.
| |
Verloren zaak
Mensen blijken zich het meest te ergeren aan het verwarren van kennen en kunnen. Kennelijk worden zinnetjes als ‘Ken jij dat even doen?’ en ‘Ik weet zeker dat ik hem ergens van kan’ door velen als plat ervaren. Daarna roepen hun als onderwerpsvorm (‘Hun zijn maandag naar de kermis geweest’) en het omschrijvende doen (‘Wat doen we eten vanavond?’) de meeste weerstand op. Het omschrijvende doen komt volgens de gezaghebbende grammatica Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) overigens alleen voor in Nederland en niet in Vlaanderen, en binnen Nederland heeft het waarschijnlijk een regionaal karakter.
Onder aan de ergernissenlijst staan zo minimaal/optimaal mogelijk en een van de... die + enkelvoudige persoonsvorm (‘Een van de jongens die goed kan voetballen’). Het woord minimaal betekent volgens de grote Van Dale (1995) ‘zo klein mogelijk’ of ‘uiterst klein’, terwijl optimaal naast ‘hoogst, sterkst’ en ‘zo goed mogelijk’ ook alleen ‘goed’ kan betekenen. Bij de laatste betekenis wordt als voorbeeld ‘zo optimaal
De oudere mannen en vrouwen (51 jaar of ouder) ergeren zich gemiddeld het meest.
mogelijk’ gegeven, met daarbij de opmerkng dat deze betekenis niet door iedereen geaccepteerd wordt.
De combinatie een van de + meervoudig woord + die + enkelvoudige persoonsvorm wordt in de ANS uitgebreid beschreven. Volgens de ANS maakt het uit of de die-zin een ‘uitbreidende’ of een ‘beperkende’ bijzin is. Een voorbeeld van uitbreidende betekenis is de zin ‘Een van de studenten, die goed met een pc kon omgaan, werd voor dit werk uitgekozen.’ Hier
| |
| |
kan de persoonsvorm alleen maar enkelvoudig zijn. Bij beperkende bijzinnen, zoals in de enquêtezinrien (‘Het gaat om een van de jongens die goed kan voet-ballen’ en ‘Vanochtend werd een van de mensen die hier werkt, ontslagen’), zou je een persoonsvorm in het meervoud verwachten. De ANS voegt daar echter aan toe: ‘Toch is een enkelvoudige persoonsvorm ook in de beperkende interpretatie niet onmogelijk, al wordt dit niet door iedereen aanvaardbaar geacht.’ Uit de enquête kan worden opgemaakt dat slechts weinigen zich eraan storen. Taalkundige en ANS-redacteur Peter-Arno Coppen merkte in Trouw (27-9-1995) ook al op dat het gaat om ‘een snel uitdunnend leger van strijders voor een bij voorbaat verloren zaak’.
| |
De ergernissen-top-zeventien
Tussen haakjes staat de gemiddelde beoordeling van de grammaticale verschijnselen, waarbij o staat voor ‘wekt geen ergernis’ en 3 voor ‘wekt erg veel ergernis’.
1. | Kennen i.p.v. kunnen (1,94)
- | Ken jij dat even doen? |
- | Ze kennen morgen niet komen. |
|
2. | Kunnen i.p.v. kennen (1,92)
- | Ik weet zeker dat ik hem ergens van kan. |
- | Kon jij die vrouw die daar fietste? |
|
3. | Hun als onderwerpsvorm (1,74)
- | Toen hebben hun een suikerspin gekocht. |
- | Hun zijn maandag naar de kermis geweest. |
|
4. | Omschrijvend doen (1,56)
- | Doe jij even de aardappelen schillen? |
- | Wat doen we eten vanavond? |
|
5. | Dan i.p.v. gelijkheid-aanduidend als (1.44)
- | Mijn nichtje is even groot dan mijn zusje. |
- | Onze hond is even oud dan het konijn van de buren. |
|
6. | Vergrotende trap met als (1,29)
- | Een flat is hoger als een huis. |
- | Hij heeft harder gelopen als zijn buurman. |
|
7. | Dubbele ontkenning (1,23)
- | Je hebt nooit geen geld bij je. |
- | Jullie hebben nooit nergens zin in. |
|
8. | Hun na voorzetsel (0,93)
- | Ik wil niet met hun samenwerken. |
- | Hij heeft een bos bloemen voor hun gekocht. |
|
9. | Wat i.p.v. betrekkelijk voomaamwoord dat (0,93)
- | De docent vond het verslag wat ik geschreven had niet goed. |
- | Het beleid wat de gemeente voert, kost veel geld. |
|
10. | Verbuiging van versterkende bijwoorden (0,76)
- | We hadden een erge leuke dag in het pretpark. |
- | In de etalage staan hele mooie schoenen. |
|
11. | Overtreffende trap met meest (0,75)
- | Deze leefomgeving is voor kikkers het meest natuurlijk. |
- | Dat is het meest mooie schilderij van de hele tentoonstelling. |
|
12. | Hen als meewerkend voorwerp (0,73)
- | De leraar gaf hen niet veel huiswerk. |
- | Waarom heb je hen niet naar hun mening gevraagd? |
|
13. | Lidwoord bij namen van bedrijven (0,64)
- | Morgen is het koopavond bij de C&A. |
- | Ik doe altijd boodschoppen bij de Albert Heijn (in Vlaanderen: de Delhaize). |
|
14. | Meewerkend voorwerp als onderwerp van passieve zin (0,62)
- | De bewoners worden gevraagd het pand te ontruimen. |
- | De verraders werden het zwijgen opgelegd. |
|
15. | Een aantal + meervoudige persoonsvorm (0,61)
- | Er komen een aantal mensen niet op mijn feestje. |
- | Een aantal mensen waren getuige van de inbraak. |
|
16. | Zo minimaal/optimaal mogelijk (0,44)
- | De overlast moet zo minimaal mogelijk gehouden worden. |
- | Het voetbalteam moet zo optimaal mogelijk presteren. |
|
17. | Een van de + meervoudig woord + die enkelvoudige persoonsvorm (0,43)
- | Het gaat om een van de jongens die goed kan voetballen. |
- | Vanochtend werd een van de mensen die hier werkt, ontslagen. |
|
| |
Verandering in houding
We vroegen ons ook af of ouderen zich meer ergeren aan ‘fout’ taalgebruik dan jongeren. Op grond van de resultaten uit de enquête moeten we hiervan inderdaad uitgaan.
Figuur 1: Gemiddelde irritatiegraad
De oudere mannen en vrouwen (51 jaar of ouder) ergeren zich gemiddeld het meest. De informanten uit de middelste leeftijdsgroep (26 tot 50 jaar) verschillen weinig van de jongeren (18 tot 25 jaar), althans dat is de situatie in Nederland. Er zijn een paar specifieke verschijnselen waar de ouderen zich meer aan ergeren dan de jongeren en waarbij de middengroep een duidelijke tussenpositie inneemt:
Figuur 2: Leeftijdgebonden beoordeling
Er zijn twee mogelijke verklaringen voor het verschil tussen ouderen en jongeren. Er kan sprake zijn van een generatiegebonden verschil: naarmate mensen ouder worden, gaan ze zich steeds meer aan bepaalde taalvormen storen, en dit herhaalt zich van generatie op generatie. Maar volgens mij ligt het meer voor de hand dat de verschijnselen naarmate de tijd verstrijkt steeds acceptabeler worden, en dat dit ‘van onderaf’ gebeurt. Je kunt ervan uitgaan dat er dus een voort- | |
| |
durende verandering in de houding tegenover bepaalde taalverschijnselen aan de gang is. Dat zou ook betekenen dat op den duur niemand zich meer zal ergeren aan de C&A, het verslag wat, met hun of de reizigers worden verzocht.
| |
Vrouwen kritischer
Een kritische instelling blijkt niet alleen samen te hangen met leeftijd. De Nederlandse jongeren lijken zich sneller te ergeren dan de Vlaamse, maar de resultaten kunnen beïnvloed zijn doordat de selectie van opgenomen taalverschijnselen is gebaseerd op Nederlandse literatuur en een eerdere Nederlandse enquête. Waarschijnlijk zijn er ook taalverschijnselen waaraan Vlamingen zich juist eerder ergeren, bijvoorbeeld Franse leenwoorden. De twee verschijnselen die de jonge Nederlanders het irritantst vinden, zijn kunnen in plaats van kennen en andersom. Ze sluiten zich in dit opzicht aan bij hun oudere landgenoten. Het verwarren van kennen en kunnen roept bij de Vlaamse jongeren veel minder ergernis op, maar staat evengoed in hun ergernissen-top-drie. Alleen hun als onderwerpsvorm wordt als nog storender ervaren.
Verder bleken vrouwen ook wat kritischer dan mannen. Dit verschil is het grootst bij de informanten uit de middengroep.
| |
Spreektalig
Tot slot waren er drie taalverschijnselen waarvan de twee bijbehorende voorbeeldzinnen opvallend verschillend werden gewaardeerd:
- | Omschrijvend doen:
‘Wat doen we eten vanavond?’ bleek irritanter dan
‘Doe jij even de aardappels schillen?’ |
- | Overtreffende trap met meest:
‘Dat is het meest mooie schilderij van de hele tentoonstelling’ bleek irritanter dan
‘Deze leefomgeving is voor kikkers het meest natuurlijk.’ |
- | Verbuiging van versterkende bijwoorden:
‘We hadden een erge leuke dag’ bleek irritanter dan
‘In de etalage staan hele mooie schoenen.’ |
Hoe zijn die verschillen te verklaren? Het omschrijvende doen wordt misschien acceptabeler gevonden als het functioneel het eerste woord van de zin is.
Illustratie: Frank Dam
Dat het meest mooi minder acceptabel is dan het meest natuurlijk is volgens de ANS wel te verklaren: hoe meer lettergrepen een bijvoeglijk naamwoord telt, hoe waarschijnlijker het is dat meer of meest gebruikt wordt bij de vergrotende of overtreffende trap. Daarnaast kan de plaats van de woordgroep een rol spelen: meest mooie staat direct voor een zelfstandig naamwoord, terwijl meest natuurlijk een zelfstandige woordgroep vormt. En wat betreft het verschil tussen erge en hele suggereert Timmers op de irritaaldag dat de ‘verbuigingsimpuls sterker lijkt te zijn naarmate het bijwoord in kwestie “spreektaliger” is’. Dit zou betekenen dat heel als spreektaliger wordt ervaren dan erg.
Na al deze taalergernissen is het misschien ontmoedigend om te weten dat er nóg veel meer bestaan. Het ging ons hier alleen om woorden voorzover ze verband hielden met hun directe omgeving. Ander onderzoek, dat zich richtte op de woorden op zichzelf, leverde ook de nodige irritatie op. Zich irriteren was bijvoorbeeld een steen des aanstoots - zij het net iets minder dan hen als meewerkend voorwerp, nummer twaalf op onze lijst.
| |
Algemene Nederlandse Spraakkunst
Ik ben nagegaan wat er in de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) over de zeventien ergernissen wordt opgemerkt. Over kunnen i.p.v. kennen en andersom, en over zo minimaal/optimaal mogelijk heb ik niets kunnen vinden. De andere veertien verschijnselen worden alle in de ANS genoemd. Vaak constateert deze zonder verder commentaar dat het desbetreffende verschijnsel vooral in informele of gesproken taal voorkomt of op onsystematische wijze varieert. Soms reageert de ANS negatief. Zo wordt van de dubbele ontkenning aangegeven dat het gebruik ervan ‘in strijd met de regel’ is. Dezelfde opmerking wordt gemaakt in verband met dan in plaats van het gelijkheid-aanduidende als (even groot dan). Het vervangen van als door dan zou volgens de ANS verband kunnen houden met een algemene ‘als-fobie’. In het algemeen wordt in de ANS mild geoordeeld, zoals bij het betrekkelijk voornaamwoord wat: ‘In informele taal kan wat naar elk het-antecedent verwijzen. Dit gebruik is geheel normaal.’
De zeven studenten die bij het onderzoek betrekken waren, zijn: Janneke van den Broek, Laurence Bruggeman, Maaike van den Burg, José Hermans, Nathalie Krijgsman, Sofie van Landegem en Patricia Sol. Daarnaast wil ik Rob van den Berg bedanken voor de dataverwerking.
|
|