| |
| |
| |
Smetteloos Nederlands
Wat willen taalpuristen nu eigenlijk?
Harry Cohen
Tegenwoordig lijken leenwoorden steeds meer geaccepteerd te worden. Toch vindt er nog steeds af en toe een kleine puristische opleving plaats. Zo verscheen onlangs een Barbarismenwoordenboek. Waar komt de neiging tot taalzuivering toch vandaan? En waarom is die zo hardnekkig?
Wie onze woordenschat weleens kritisch bekeken heeft, weet dat er heel wat elementen van vreemde herkomst in zitten. Zij vormen een steeds breder wordende krans rond de ‘erfwoorden’, de kern van woorden die al sinds de oudste tijden tot onze taal behoren. Deze laatste dekken maar een beperkt deel van onze communicatiebehoefte. Ze houden immers uitsluitend verband met de ervaringswereld van de toenmalige mens, en die omvatte niet veel meer dan het menselijk lichaam, de natuur en de landbouw (neus, maan, bok). Deze ‘centrale woordenschat’ werd aanvankelijk uitgebreid door bestaande woorden met elkaar te combineren of van aanhangsels te voorzien (geitenmelk, deksel), maar deze methode heeft natuurlijk haar grenzen. Toch worden we al eeuwenlang onophoudelijk bestormd met nieuwe dingen en ideeën - van de windmolen tot de stamcellentherapie - en die moeten allemaal een naam krijgen. Die namen halen we in de regel uit een andere taal. We spreken dan - een beetje huichelachtig misschien - van ‘lenen’.
| |
Eigenheid
Deze ‘leenwoorden’ ondergaan in de loop van de tijd gewoonlijk allerlei veranderingen in klank en vorm, waardoor ze steeds meer op oorspronkelijk Nederlandse woorden gaan lijken. Zo zijn zelfs benamingen als kelder en zolder, hoe vertrouwd ze ons ook mogen voorkomen, van vreemde oorsprong. Soms gaat de ontwikkeling zo vlug dat we het hele proces van ontlening en geleidelijke aanpassing met eigen oren en ogen kunnen waarnemen. Vijftig jaar geleden wist niemand nog wat ‘weed’ was. Nu kent iedereen dat woord, maar we hebben intussen die zangerige Engelse uitspraak laten vallen en we schrijven gewoon wiet. In diezelfde periode zijn onze teenagers omgevormd tot ‘tieners’ en onze wordprocessors via een vertaling vervangen door ‘tekstverwerkers’. Zo snel en zo radicaal gaat het niet altijd, maar de neiging tot vernederlandsing van leenwoorden is onmiskenbaar.
Toegegeven, in het voorgaande wordt op een nogal passieve manier tegen de ontwikkeling van onze woordenschat aangekeken. Het lijkt of al die aanpassingsprocessen zich buiten ons om voltrekken en wij maar moeten accepteren wat er uit de lucht komt vallen. Of dat in werkelijkheid ook zo is, daar kun je lang over debatteren. Feit is in ieder geval dat er taalgenoten zijn die deze dingen niet op hun beloop willen laten, maar de ontwikkeling graag zouden bijsturen. Zij vinden dat een leenwoord alleen toegelaten mag worden als het aan bepaalde eisen voldoet. Het dient bijvoorbeeld niet in strijd te zijn met de Nederlandse woordvormingsusances (hoogspanning voor ‘hoge spanning’). Hun motief is dat onze woordenschat zuiver moet blijven, ‘van vreemde smetten vrij’. Als we daar niet op letten, zo vrezen zij, gaat onze taal verloren en daarmee een van de belangrijkste aspecten van onze eigenheid.
| |
Ooit afgekeurd
Twintig door Onze Taal afgekeurde germanismen (1931-1935): aanhangwagen, autosnelweg, beëindigen, buitendienst, eenakter, feit is, hakenkruis, kogellager, kopschuw, liefdesbrief, lustmoord, onverwoestbaar, opvallend, regelmatig, rondschrijven, stekker, vanzelfsprekend, voltreffer, voorwoord, waardepapieren
Twintig door Charivarius veroordeelde barbarismen (1940-1946): dimmen, doorsnee, draagwijdte, heilgymnastiek, kwark, muisstil, naslagwerk, omgeving, omstreden, onderstrepen, richtlijn, roofmoord, schijnwerper, slagroom, spitsuren, springstof, tendens, testen, wegomlegging, zekering
| |
Strijdlustig
In de eerste helft van de vorige eeuw had deze zienswijze nogal wat aanhangers. Het Genootschap Onze Taal heeft daar zelfs zijn ontstaan aan te danken. In die dagen ging de aandacht vooral naar Duitse ‘insluipsels’. Een van de bekendste activisten op dit gebied was Charivarius (1870-1946), een briljante taalvirtuoos (nog steeds een plezier om te lezen!), maar tevens een pedante zeur (theepot en woonkamer waren voor hem anglicismen), die het gangbare woord- | |
| |
gebruik soms met een kinderachtig soort logica te lijf ging (vestjeszak moest vestzakje worden, want het gaat om een kleine zak, niet om een klein vest). Met al zijn eruditie was hij kennelijk niet in staat om te beseffen dat het Nederlands van vandaag niet meer dan een overgangsfase is tussen het Nederlands van gisteren en dat van morgen.
Na de Tweede Wereldoorlog kregen we een Engelse vloedgolf over ons heen, en opnieuw voelden tal van taalminnaars zich bedreigd - niet alleen in Nederland. Het ging intussen allang niet meer uitsluitend om ‘losse woorden’. Ook zegswijzen en uitdrukkingen (zijn nek uitsteken), nieuwe betekenissen (controleren) en zelfs afwijkingen in zinsbouw en grammatica (de grootste voetballer ooit; iedereen feliciteerde elkaar) kunnen als ‘in strijd met het Nederlandse taaleigen’ worden aangevoeld. In puristische kringen duidt men zulke verwerpelijke importwoorden en -uitdrukkingen vaak aan als ‘barbarismen’. Een strijdlustig klinkende term die tegenwoordig meer met taalpolitiek dan met taalkunde te maken heeft.
| |
Goed Nederlands?
Uit Charivarius, Is dat goed Nederlands? (1946):
‘Een overmatig gebruik van vreemde woorden moge een opstel ontsieren en een gesprek belachelijk maken, zij tasten de taal niet aan. Zo kan men tafelgerei voor één persoon zonder gevaar voor de taal couvert noemen, maar niet bestek, omdat dit Nederlands lijkt, en Duits is.’
| |
Internationalismen
Sinds enkele tientallen jaren valt er een kentering waar te nemen. Het besef groeit dat de diverse talen in de wereld - vooral in West-Europa - dichter bij elkaar komen en dat allerlei woorden en uitdrukkingen gemeenschappelijk bezit worden. Een woord als radio wordt overal begrepen, en zelfs de Duitsers, die van
Ik herinner me twee voorstellen tot vervanging van de term computer uit de jaren zestig: rekentuig en datamaat. Prachtvondsten, maar waar zijn ze gebleven?
oudsher zo graag alles ‘eindeutschen’, zeggen tegenwoordig liever Telefon dan Fernsprecher. Ook bij ons is het aantal ‘internationalismen’ niet meer te tellen; denk bijvoorbeeld aan de terminologie die we in de wetenschap, de politiek, de vermaaksindustrie, de techniek en vooral in de informatica gebruiken. Ik herinner me twee voorstellen tot vervanging van de term computer uit de jaren zestig: rekentuig en datamaat. Prachtvondsten, maar waar zijn ze gebleven? En wat die ‘jaren zestig’ betreft, in de nogal puristisch getinte Woordwijzer van het Nederlands Normalisatieinstituut, die om de paar jaar wordt herzien, is de veroordeling van de Duitse leenuitdrukking de zestiger jaren onlangs geschrapt...
Illustratie: Jaap Vegter
| |
Verrassing
Het komt een beetje als een verrassing dat in deze sfeer van toenemende eenwording opnieuw een boek over barbarismen verschijnt. De auteur van het zojuist uitgekomen Barbarismenwoordenboek, Bas Hageman, is publicist, hertaler en taaladviseur (plus limerickoloog in zijn vrije tijd) en daardoor goed met het onderwerp vertrouwd. De kern van zijn boek is een alfabetische lijst van rond de 1600 barbarismen, elk met een advies volgens het schema ‘zeg niet dit, maar dat’. Het ziet er dus uit als een vraagbaak voor mensen die barbarismen willen vermijden. De auteur is echter geen doordrijver. Hij situeert barbarismen als taalverschijnsel ergens tussen ‘onnodig’ en ‘ongewenst’ en laat het aan de smaak en het inzicht van zijn lezers over of ze hem willen volgen.
Het is wel zaak om bij het gebruik van dit boek de door Hageman gebruikte definities in het oog te houden. Voor hem zijn ‘leenwoorden’ en ‘barbarismen’ twee volkomen gescheiden categorieën; een woord van vreemde herkomst is het een of het ander. Het verschil? Barbarismen voegen zich niet naar onze taalkundige regels en gebruiken. Bovendien - en dit is voor de auteur het beslissende kenmerk - zijn zij ‘eigenlijk niet nodig’, omdat er ‘bruikbare, goed Nederlandse alternatieven’ voorhanden zijn. Dat is natuurlijk een nogal subjectief criterium. Als ik het goed begrijp, lost Hageman deze moeilijkheid op door niet zelf over de indeling te beslissen, maar het oordeel van bepaalde voorgangers te volgen. Hoe dit ook zij, de vraag blijft: wat is er eigenlijk tegen de uitbreiding van het aantal synoniemen in de Nederlandse woordenschat?
| |
| |
| |
Uit Bas Hageman, barbarismenwoordenboek
Een lemma uit Barbarismenwoordenboek met de redeneertrant van Charivarius (de asterisken betekenen ‘ingeburgerd’)
iemands tranen drogen - angl.*/gall.* [to dry someone's tears/sécher les larmes de qn.] i.p.v. iemands tranen afdrogen. # Evenals to dry betekent sécher zowel drogen als afdrogen. Tranen drogen vanzelf door de warmte van de huid en aan de lucht. Teneinde dat drogen te bespoedigen nemen wIJ doorgaans een doek(je), servet of tissue om onze tranen af te drogen. Maar tegen alle (ijzersterke) logica in is dit barbarisme in het Noord-Nederlands ingeburgerd geraakt.
| |
Verwarrend
Vervelender is dat ruim dertig procent van de vermelde trefwoorden als ‘ingeburgerd’ wordt aangemerkt (erewoord, wegenbouw). Zulke woorden zijn volgens de auteur ‘eigenlijk niet meer barbaristisch’. Toch zijn ze in de lijst opgenomen, want anders ‘zou het niet mogelijk zijn hun barbaristische oorsprong te vermelden’. Wat deze motivering ook betekenen mag, het resultaat is voor de lezer nogal verwarrend. Wat op het eerste gezicht een taaladviesboek leek, blijkt tevens een historische studie te zijn, een combinatie die de bruikbaarheid van het boek geen goed doet. Naar advies zoekende puristen gaat het immers alleen om vervangingswoorden voor barbarismen die níét ingeburgerd zijn; de rest is ballast voor hen. Lezers met een meer theoretisch gerichte belangstelling komen evenmin aan hun trekken. Zij zullen de neerslag van een wetenschappelijk onderzoek verwachten, maar de auteur laat uitdrukkelijk weten dat hij bij de samenstelling van het boek geen aanvechtingen in die richting heeft gehad.
| |
Minder geslaagd
Van de overige trefwoorden (de nog actuele barbarismen dus) is rond twintig procent gemarkeerd als ‘Zuid-Nederlands’ (godsdienstelijk voor ‘nauwgezet’). Bij deze categorie ontbreekt de onderscheiding tussen wel en niet ingeburgerd. Zij heeft voor de advieszoekende lezer dus geen praktische waarde. Wat overblijft, is een lijst van ongeveer 900 trefwoorden. Ook hierover zou nog wel het een en ander op te merken zijn (is vertrouweling een goed alternatief voor het barbarisme vertrouwensman?), maar dat wordt al gauw een kwestie van persoonlijke smaak. Daar beginnen we hier niet aan.
Wel dient er nog op gewezen te worden dat in de tekst nogal wat minder geslaagde elementen voorkomen. Tientallen ‘bronwoorden’, vooral Duitse, bestaan niet (Kupferblick in plaats van Kupferblech als bron voor koperblik) of zijn althans verkeerd gespeld (handgeschmieden in plaats van handgeschmiedet voor ‘handgesmeed’), andere zijn gewoon fout (Raufutter - een soort beestenvoer - in plaats van Rohkost als bron voor rauwkost). Er zijn ook puristische adviezen die in hun eigen staart bijten, zoals de suggestie om het barbarisme selectioneren te vervangen door selecteren, terwijl elders blijkt dat dit laatste woord zelf een barbarisme is en vervangen dient te worden door ‘een selectie maken’. Ook bij het barbarisme uitsorteren wordt selecteren als gezond alternatief aangeboden. Ga daar als goedwillende taalzuiveraar maar eens aan staan!
| |
Bevriezen
Bij het doornemen van een boek als dit ga je je afvragen waar die puristen eigenlijk naartoe willen. Nooit zie je bij hen enige voldoening over de geruisloze vernederlandsing van onze voetbalterminologie (strafschop). Nooit geven ze enig blijk van waardering voor de koppige vervanging van bepaalde leenwoorden in Vlaanderen en in het Afrikaans (ereloon voor ‘honorarium’, prikkelpoppie voor ‘pin-upgirl’). Je krijgt de indruk dat zij het Nederlands gewoon willen bevriezen. Zij verdelen onze woordenschat in een geoorloofd deel en een verboden deel en sluiten de ogen voor het feit dat een taal voortdurend verandert. Zielige don quichots die telkens door de werkelijkheid worden ingehaald en dan weer andere windmolens zoeken. Zie de lijsten van actiegroepen als de Stichting Natuurlijk Nederlands en Taalverdediging. Zie Hageman, die de vervanging van het barbarisme opstarten door starten (een leenwoord, dus geen barbarisme!) goedkeurt en in een bepaald geval verzucht: ‘De alternatieven in correct Nederlands blijken in de praktijk weinig gebruikers te vinden.’
| |
Taalesthetiek
Dit alles neemt natuurlijk niet weg dat iedere taalgebruiker een eigen taalgevoel en een eigen taalesthetiek heeft. Dat leidt tot allerlei persoonlijke voorkeuren, die we intuïtief in de praktijk brengen. De uitkomst is bij elk individu een beetje anders. Zelf heb ik bijvoorbeeld een hekel aan woorden die je anders moet schrijven dan je ze uitspreekt, zoals atelier en musical. Daarentegen gebruik ik printen of festival met het grootste plezier. Dat is een individuele hangup, een kwestie van mooi of lelijk, niet van goed of fout. Smaken verschillen nu eenmaal, maar daarom ga je toch nog geen vereniging stichten of een boek schrijven om anderen te vertellen hoe het eigenlijk hoort? Wie dat wel doet, riskeert de Charivarius van de toekomst te worden.
Hoe zit het nu met de voorspelling dat het Nederlands door de opneming van al die vreemde elementen teloorgaat? Och, als je goed kijkt, blijkt de internationalisering van de woordenschat een proces te zijn dat al eeuwen aan de gang is, bij ons en bij de buren. Dat ligt ook voor de hand: als mensen overal dezelfde hamburgers eten en dezelfde bigbangtheorie aanhangen, gaan ze ook dezelfde terminologie gebruiken. Zijn we dus op weg naar een situatie met één taal voor de hele westelijke wereld? Misschien wel, maar het kan ook dat er straks weer een beweging in omgekeerde richting komt. Ook hier geldt weer dat je daar urenlang over kunt filosoferen. In taalzaken kan nu eenmaal niemand met zekerheid iets over de toekomst zeggen. En dat is misschien wel goed ook.
Bas Hageman, Barbarismenwoordenboek. Hoe Nederlands is uw Nederlands nog?, Amsterdam/Antwerpen, Veen, 2001.
ISBN 90 204 5737 3
|
|