| |
| |
| |
‘Compleet is een woordenboek nooit’
Interview met dr. F. de Tollenaere, de archeoloog van het Nederlands
Jan Erik Grezel
Veertig jaar lang werkte dr. F. de Tollenaere bij het Woordenboek der Nederlandsche Taal, het WNT. Maar bekend is hij vooral door het populaire Etymologisch woordenboek (De Vries en De Tollenaere), waarvan vorig jaar de 21ste druk verscheen. De inmiddels 89-jarige De Tollenaere publiceerde ruim driehonderd doorwrochte artikelen, waarin hij nauwgezet de fundamenten van onze woorden blootlegt. Waar komt bekaaid vandaan? Hoe is burrelen ontstaan? Een gesprek met een perfectionistische kamergeleerde.
‘Even kijken wat Van Wijk ervan zegt.’ Als hij over de herkomst van Nederlandse woorden praat, zegt etymoloog en woordenboekmaker De Tollenaere niet zómaar wat. Hij raadpleegt regelmatig een van de talloze naslagwerken waaruit de muren van zijn studieburcht zijn opgetrokken. Geen boek heeft hij bij zijn grondige spitwerk zo vaak ter hand genomen als Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal van N. van Wijk uit 1912. De taalarcheologie van De Tollenaere leunt zwaar op het werk van voorgangers. Maar die hadden het niet altijd bij het rechte eind.
| |
Verbrusseld
‘Woordenboeken staan vol fouten’, klinkt het verrassend uit de mond van de man die veertig jaar lang dag in, dag uit aan het kolossale, 29-delige Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) werkte. En voor fouten is De Tollenaere uiterst gevoelig. Zestig jaar na dato kan hij zich nóg opwinden over de klunzigheid van de drukker van zijn proefschrift. ‘Kijk, die heeft op de titelpagina mijn naam “verbrusseld”, er staat “Detollenaere” in plaats van De Tollenaere.’
Na zijn studie Germaanse filologie in Gent en zijn diensttijd werd De Tollenaere leraar in Bergen, Henegouwen. ‘Wat moest ik de kindertjes leren? “Ik heb een potlood, gij hebt twee potloden.” Al snel kreeg ik de mogelijkheid als Vlaamse vertegenwoordiger naar Leiden te gaan, waar het WNT gemaakt werd. Die kans heb ik met beide handen aangegrepen. Ik ben toch vooral in wetenschap geïnteresseerd.’
Wat hield het werk precies in?
‘Het begon met het foutloos leren uitschrijven van citaten uit allerhande boeken. Dat moest volgens bepaalde methoden, met afkortingen. Toen ik dat drie maanden gedaan had, ging ik zelf woordenboekartikelen maken. Ik ben begonnen met knie. De letter K was destijds nog een hiaat. Uit een Deens woordenboek nam ik de indeling van het artikel over. Later deed ik een groot stuk van de V. Van redacteur Knuttel kreeg ik als commentaar dat ik te lang over mijn artikelen deed. Hijzelf werkte heel vlug, maar ook erg vluchtig.’
| |
Fiches
Wat voor soort woorden kostten de meeste tijd?
‘Ik heb een heel jaar over het voorvoegsel ver- gedaan, en ook aan het woordje van heb ik een jaar gewerkt, maar met plezier. Er was helemaal geen materiaal. Die citaten hebben we uit het WNT zelf moeten opdiepen. Ik heb gezocht naar allerlei verbindingen met van: van belang, van lieverlee.’
Hoe deed u dat vóór de intrede van de computer?
‘We maakten fiches: kleine briefjes waar alle citaten op stonden. Er waren assistenten die zich bezighielden met het uitschrijven van de citaten, die afkomstig waren uit boeken vanaf de zestiende eeuw. Dat was ons materiaal.’
‘De kennis van historische taalkunde is zo beperkt dat neerlandici zelfs geen etymologisch woordenboek meer kunnen lezen.’
Is het werk in de loop van de veertig jaar waarin u bij het WNT werkte, veranderd?
‘Eigenlijk niet zo veel. Alleen zijn we na de oorlog gaan dateren. Je kunt wel Vondel bij een citaat zetten, maar de vroege Vondel en Vondel bij z'n dood is toch een groot verschil.’
| |
Ponsband
Door de komst van de computer is het werk methodisch toch heel anders geworden?
‘We konden in de jaren zestig de inhoud van een boek op ponsband zetten en vervolgens fiches maken.
| |
| |
Dat was een vooruitgang, al had het voor het WNT helemaal geen zin, omdat het hele toekomstige materiaal al in primitieve vorm voorhanden was, in de vorm van excerpten: woorden op kleine briefjes, met hun bron. Nu is die ponsband totaal verouderd. Mijn boek Nieuwe wegen in de lexicologie uit 1963 was een doorbraak. Ik maakte als eerste gebruik van de nieuwe techniek.’
Dr. F. de Tollenaere: ‘Ik heb een heel jaar over het voorvoegsel ver-gedaan, en ook aan het woordje van heb ik een jaar gewerkt, maar met plezier.’
Foto: Sijmen Hendriks
‘Maar de kern van het werk is hetzelfde gebleven. Als je een woord beschrijft in een woordenboek, zul je dat woord en de citaten waarin het voorkomt in hun context moeten bekijken. Alleen het voorbereidende werk is gemakkelijker geworden, doordat boeken dankzij de automatisering tegenwoordig veel beter doorzoekbaar zijn.’
| |
Gegapt
Naast lexicograaf is De Tollenaere toch vooral etymoloog. Hij werd bekend als bewerker van het voor het grote publiek bestemde Etymologisch woordenboek van De Vries. In 1983 verscheen de eerste door De Tollenaere ‘geheel opnieuw bewerkte’ versie van dat boek, dat daarna nog vele (deels ook weer herziene) herdrukken beleefde. Door zijn uiterst kritische zin en gedegen kennis van de historische taalkunde ontdekte De Tollenaere de feilen in het werk van vorige generaties etymologen en woordenboekmakers - over wie hij overigens met grote eerbied spreekt.
‘Neem het woord burrelen of beurelen uit de jagerstaal. Dat is wat herten doen in de bronsttijd, maar het wordt in Vlaanderen ook gebruikt voor het loeien van koeien. J. Verdam schrijft in zijn Middelnederlandsch woordenboek: “Hetzelfde als ons brullen, door metathesis”. Metathesis is de omkering van klanken, zoals pers tegenover het Middelnederlandse presse. Die simpele verklaring deugt niet. Ons woord brullen is namelijk veel jonger dan burrelen. Maar wat Verdam zegt, is door veel mensen overgenomen.’
Wordt er op die manier veel overgenomen?
‘Ja, en in principe is daar natuurlijk geen bezwaar tegen. Als je iets publiceert, is dat publiek domein. Iets anders is als het wordt overgeschreven zonder bronvermelding. Mijn dateringen - waar ik heel veel werk aan gehad heb - zijn bijvoorbeeld gegapt door P.A.F. van Veen voor zijn Etymologisch woordenboek van Van Dale.’
U hebt het populaire Etymologisch woordenboek (De Vries en De Tollenaere) keer op keer bewerkt en uitgebreid. Wat zijn de belangrijkste veranderingen geweest?
‘In de eerste plaats heeft het een chronologisch reliëf gekregen: ik ben gaan dateren. Verder bevatten veel artikelen nieuwe informatie, zoals bij dinosaurus, garnaal en wisent. In de loop der jaren zijn er meer dan duizend nieuwe woorden opgenomen, zoals het lemma cynisch in de laatste druk. Zou ik er een goed woordenboek van willen maken, dan heb ik nog wel twintig jaar nodig.’
Wat is een goed woordenboek?
‘Dat is een woordenboek waarin je alles kunt verantwoorden. Maar dat kan ik niet. Ik heb dingen overgenomen waarvan ik niet zeker weet of ze goed zijn.’
| |
Dr. F. de Tollenaere
De Vlaming Félicien de Tollenaere (89) studeerde Germaanse filologie in Gent. Vóór de oorlog kwam hij als vertegenwoordiger van de Vlaamse Academie te Gent bij het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) in Leiden terecht, waar hij tot 1977 werkte. Hij nam het initiatief tot oprichting van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) in Leiden en legde het fundament voor de Nederlandse computerlexicologie met zijn boek Nieuwe wegen in de lexicologie.
Toen de germanist en etymoloog Jan de Vries in 1964 overleed, was zijn omvangrijke Nederlands etymologisch woordenboek weliswaar voltooid, maar ontbraken er nog een inleiding en woordregisters. De Tollenaere verzorgde die, zodat dit standaardwerk uiteindelijk in 1971 kon verschijnen. Bekendheid verwierf De Tollenaere met het wat toegankelijker, oorspronkelijk als pocket uitgegeven Etymologisch woordenboek van De Vries, dat hij vanaf de dertiende druk (1983) geregeld grondig herzag. Vorig jaar verscheen de 21ste druk, gebonden, en drie duimen dik.
Ook was De Tollenaere 24 jaar docent aan de Haagse School voor Taal- en Letterkunde, waar hij Gotisch en Historische Grammatica doceerde. ‘Gelukkig wel, ja. Het schrijven aan het WNT en aan het Etymologisch woordenboek is allemaal “Sitzfleiss”: het is eenzaam, zittend werk. Door de school kwam ik in contact met jonge, geïnteresseerde mensen aan wie ik mijn kennis kwijt kon en van wie ik ook iets kon leren. Door hun kritische reacties zijn heel wat artikelen ontstaan.’
De belangrijkste eigenschappen van een goed etymoloog zijn volgens hem nieuwsgierigheid en historisch besef. ‘Je moet iets achter woorden willen zoeken. Natuurlijk moet je op basis van je kennis verbanden weten te leggen. Dan stuit je op zekere dag op een beschrijving waarvan je zegt: “Dat kán niet goed zijn.”’
| |
Garnele
U hebt zelf - dacht ik - het Nederlands met een taalkundig begrip verrijkt: spookbetekenis. Wat verstaat u daar precies onder?
‘Dat is een betekenis die verzonnen is. Het kán zijn dat ik die term voor het eerst gebruikt heb. Spookbetekenis is een vertaling van het Franse mot fantôme. Een bekend voorbeeld is muishond. Mensen lazen dat woord in Middelnederlandse teksten en wisten niet wat het was. Verdam geeft als betekenis “kat” en in die betekenis is het gaan rondwaren. Maar iedere Vlaming weet dat het een ander woord voor “wezel” is.’
Etymologen lijken de te behandelen woorden nogal willekeurig te kiezen. Waarop is uw selectie gebaseerd?
| |
| |
‘Voor een deel steun ik op de voorgangers. Maar er zit zeker ook willekeur in. Soms zegt mijn vrouw: “Dat woord staat er niet in.” Trouwens, de etymologie maakt - net als de sterrenkunde - veel gebruik van het werk van amateurs. De arts Klaas J. Eigenhuis is een goed voorbeeld. In het juninummer van Onze Taal heeft hij uitgelegd waar het woord fuut waarschijnlijk vandaan komt. Ik had die informatie graag willen opnemen in de laatste druk van mijn woordenboek, maar er rustte nog een embargo op, omdat het artikel nog niet was gepubliceerd.’
Kunt u uw belangstelling voor het vakgebied verklaren?
‘Als student was ik al erg geïnteresseerd in de herkomst van onze woorden. Bij het WNT begon ook elke beschrijving met een antwoord op de vraag: “Waar komt het woord vandaan?” Ik noemde net het woordje van. Kijk je in het WNT bij van, dan vind je eerst bijna een hele bladzijde over de etymologie. Je kunt je ervan afmaken, maar dat is niks voor mij.’
Wat is de etymologie meer dan een verzameling aardige ‘weetjes’?
‘Soms gaat het enkel om een weetje. Maar ik haal de taalhistorische achtergrond erbij. Zo heb ik bijvoorbeeld kunnen aantonen waar het Duitse Garnele vandaan komt. Dat komt uit het Nederlands, maar in het Duitse etymologische woordenboek van Kluge staat nog dat de herkomst “unklar” is. Waarom hebben de Duitsers Garnele en niet Garnale? Wel, ik heb allereerst vastgesteld dat er in Zuiderzeeplaatsen “garnéél” werd gezegd. Duitse venters moeten die vorm van de Zuiderzeevissers hebben overgenomen en hebben meegenomen naar Duitsland. Van Wijk gaat ervan uit dat garneel ouder is dan garnaal, maar het is net andersom.’
| |
Koppig
Aan welke beschrijvingen beleeft u veel plezier?
‘Bijvoorbeeld de afleiding van koppig.’
Laat ik eens proberen: koppig komt van kop, en dat zal wel met het Latijnse caput samenhangen.
‘Nee, het komt niet uit het Latijn. Kop is ook een beker of schaal waaruit je drinkt, een hersenpan. Het komt waarschijnlijk van het Middellatijnse cuppa “beker”. Maar nu koppig. Nicoline van der Sijs heeft in haar Leenwoordenboek geschreven dat koppig in navolging van het Franse têtu is ontstaan. Waarschijnlijk heeft ze gelijk, maar ze heeft niet verklaard waarom. Het oudste citaat komt uit een tekst van Marnix van St. Aldegonde uit 1601. Hij heeft die in het Frans - de cultuurtaal destijds - geschreven, maar het is direct in het Nederlands vertaald. Marnix was een tweetalige Brusselaar. Hij schrijft over de Hugenoten: “Ils sont testus comme mules papales” en in de vertaling staat: “Ze zijn koppig als 's Paus muilezels.” In 1601 duikt het woord koppig dus voor het eerst in schrift op, maar het leefde natuurlijk al langer in de hoofden van tweetalige edelen.’
Een fiche van dr. F. de Tollenaere voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal.
| |
De etymologie van bekaaid
bekaaid (1609), verl. dw. bij bekaaien; in de oudste aanh. in 't net bekeyen (: scheyen) ‘opsluiten, vangen’. Deze bet. stemt overeen met zw. bekajad ‘vastzittend in de struiken’ (1541), zw. bekajelse (1526); de. (dial.) (Bornholm) bekaja ‘in een strik vangen, belemmeren’. Uit de bet. ‘vangen’, ook ‘belemmeren in zijn beweging’, hebben zich verder andere, fig. bet. van bekaaid ontwikkeld, zoals o.m. ‘bedrogen’. Bekaaien ‘vangen’ is zelf een overdrachtelijk gebruik van ouder becayen (1569), hypercorrect ook bekaden (1514) ‘(buitendijks land) met een kaai, een aarden waterkering omsluiten’, een term uit het oude dijk- en waterschapsrecht. Het omsluiten van gorzen met een kaai werd bij uitbr. toegepast op het omsluiten, opsluiten, vangen van mens of dier (Ts. 110, 1994, 129-140).
Uit: J. de Vries en F. de Tollenaere, Etymologisch woordenboek. Onze woorden, hun oorsprong en ontwikkeling. 21ste druk. Utrecht, Het Spectrum, 2000
| |
Sanskriet
Een van de woorden waarvan u de herkomst uitvoerig in een artikel hebt beschreven, is bekaaid. Maar je kunt dat woord natuurlijk ook heel goed gebruiken zonder te weten waar het vandaan komt.
‘Voor het synchronische taalgebruik - dus het hedendaagse gebruik - heeft de etymologie geen enkel belang. Bij een historische benadering kun je echter niet zonder. Helaas is historische taalkunde - althans binnen de universiteit - helemaal uit de gratie. Historische letterkunde kan misschien nog net. Maerlant is in Leiden “in”, maar hoe moeten studenten hem lezen zonder iets van Middelnederlandse grammatica te weten? Dat is me een raadsel. De zeventiende-eeuwse Huygens is voor studenten net Sanskriet. De kennis is zo beperkt dat neerlandici zelfs geen etymologisch woordenboek meer kunnen lezen. De afkortingen vormen niet eens de grootste moeilijkheid. Ze begrijpen de betoogtrant niet, omdat ze geen taalhistorische verbanden zien.’
| |
Gaten
Zijn er nog veel witte plekken in de etymologie?
‘Het stikt ervan. In een etymologisch woordenboek staat vaak bij een woord “herkomst onbekend”. Een taak voor de volgende generatie.’
Zijn er woorden waar u al uw leven lang mee rondloopt?
‘Het woord sjouw, “seinvlag op een schip”, in de uitdrukking de vlag in sjouw. Onze zeevaarder De Ruyter schreef “schou”. Hij heeft een heel vreemde spelling, omdat hij alleen maar lager onderwijs heeft gehad. De betekenis is duidelijk, maar er is geen goede etymologie van bekend. Waar komt dat vandaan?’
Ik miste het woord boulevard in uw woordenboek. Dat komt toch van het Nederlandse bolwerk?
‘Dat klopt. Staat dat er niet in? Compleet is een woordenboek nooit. Ik zal er een notitie van maken. Het komt erin, als me nog een volgende druk is gegeven.’
|
|