Dimensies
De nieuwe uitspraak van de l is sinds A.P.G. Seijkens meer mensen opgevallen. Zeker in de Randstad zijn er nauwelijks nog jongeren die géén [schoow] zeggen. Het is ook geen nieuw soort verandering. Ooit is kalt/cold veranderd in koud en alt/old in oud, en andere talen maken ook weleens een dergelijk proces door. In het Frans veranderde journals in journaux (dat woord werd toen waarschijnlijk met een [au] uitgesproken) en op dit moment schijnen ook Britse jongeren steeds vaker [miwk] te zeggen tegen milk.
Hoe zit die taalverandering in elkaar? We kunnen de klanken van een taal volgens Van der Linde in verschillende dimensies plaatsen. Eén zo'n dimensie is de plaats in de mond waar we ze maken: de t, de n, de s, en de i voor in de mond, de k, de a en de g achter in de mond, de m, de o, de f en de b bij de lippen. Een andere dimensie is relatieve klinkerachtigheid: om een typische klinker (bijvoorbeeld een a) te maken, open je je mond en laat je de lucht vrijelijk naar buiten stromen; bij de uitspraak van een echte medeklinker (bijvoorbeeld een p) sluit je je mond even en laat je even helemaal geen lucht door. De meeste taalklanken bevinden zich wat klinkerachtigheid betreft ergens tussen een a en een p in. Voor een f bijvoorbeeld sluit je je mond wel een beetje, maar net niet helemaal, zodat er een ruisend geluid ontstaat.