| |
| |
| |
Poldersloten in Pleimuiden
Nederlandse namen op oude zeekaarten
Riemer Reinsma
Coppenhaven, Ter Stolp, Voghelhoek, Den omghekeerden Boot: het zijn namen die onze zeevarende voorouders in de Gouden Eeuw als geurvlaggen achterlieten op de Europese klippen en fjorden waar zij langsvoeren. Onlangs verscheen na zestig jaar een herdruk van een proefschrift over zulke namen. Over de ontroerende getuigenissen van onze maritieme geschiedenis.
Toen de jonge neerlandicus B.C. Damsteegt in 1942 tot doctor promoveerde, pleegde hij in feite een piepklein verzetsdaadje. Uitgerekend op het moment dat Nederland zich in de houdgreep van de oosterbuur bevond, publiceerde hij een proefschrift over de ruim drieduizend namen waarmee onze zeevarende voorouders in vroegere eeuwen de steden, dorpen, rotsen, zandbanken, riviermonden en klippen aanduidden die ze langs de kusten van West- en Oost-Europa hadden aangetroffen. Coppenhaven (Kopenhagen), Voghelhoek (een uitstekende kaap van een eilandje bij Spitsbergen, aldaar nu Vogelhoek geheten), Nieu-Hollandt (vlakbij Nova Zembla): het zijn een soort geurvlaggen, kwistig op de verre kusten en kustwateren achtergelaten. Daarmee werd Damsteegts boek een prachtig getuigenis van Nederlands (‘Neêrlands’ zou men in 1942 geschreven hebben) maritieme prestaties in de Gouden Eeuw en daarvóór. De titel van het boek, Nieuwe spiegel der zeevaart, was een hommage aan de cartograaf Lucas Jansz. Waghenaer (1533/34-1606). Deze had in 1584 en 1585 met zijn Spieghel der Zeevaerdt baanbrekend werk verricht.
| |
Onverzettelijke houding
Onlangs verscheen een herziene herdruk van Damsteegts proefschrift. Het boek bevat, net als de oorspronkelijke uitgave, dertig kaarten die op het eerste gezicht sterk doen denken aan de kaart van Groenland. Namen van dorpen, baaien, enzovoort zie je alleen langs de kust afgedrukt, het binnenland is ongerept wit, net als het Groenlandse sneeuwlandschap. De dertig kaarten vormen dan ook een compilatie van de vele kaarten die Damsteegt aantrof in de zeemansgidsen en zeeatlassen die van 1540 tot in de achttiende eeuw verschenen zijn; ook op die kaarten bleef het binnenland altijd blanco. De schippers wilden immers informatie over het kustgebied, het binnenland was voor hen niet van belang.
De kusten liggen er op deze oude kaarten in grote lijnen nog net zo bij als nu. Opvallend zijn alleen de namen van de locaties, die voor de moderne lezer vaak geheel onherkenbaar zijn, maar... doorgaans wél uiterst Hollands aandoen. Zo vermeldt een kaart van de Noorse kust een eiland Crabbekerck (in het Noors Skorpa), en blijkt Kouwerwijck de naam voor een deel van de Golf van Riga. Kemenesse is een Franse eilandengroep in Het Kanaal: Les Cheminées. In andere namen is de hedendaagse versie al makkelijk te herkennen, maar is de uitspraak meestal verhollandst. Een blik op de oostkust van Engeland wijst uit dat Plymouth indertijd Pleimuiden heette, Yarmouth was Jarmuiden, Canterbury Kantelberg. Dit was de tijd waarin de ‘mannen van zee en zout’, zoals iemand ze ooit genoemd heeft, buitenlandse namen zonder aarzeling vernederlandsten, of in plaats van de buitenlandse naam een totaal nieuwe, Nederlandse naam gebruikten die, alsof het volstrekt vanzelf sprak, de concurrentie met de bestaande buitenlandse naam aanging. Steeds stug je eigen namen gebruiken: dat getuigt van een onverzettelijke houding zoals je die tegenwoordig alleen nog bij Vlamingen tegenkomt. Sommige zuiderburen zeggen immers nog steeds met nietsontziende consequentie ‘Kales en Bonen’, in plaats van ‘Calais en Boulogne’.
| |
Aangeharkt
De oude kaarten wekken soms een bepaalde ontroering op. Een ontroering die niet makkelijk onder woorden te brengen is. Het is bijvoorbeeld een eigenaardige ervaring om aan de Poolse noordkust een plaatsje met de naam Ter Stolp te ontwaren. Zo stond dit oord vroeger onder de Hollandse schippers bekend; in het Duits heette het Stolpmünde (het ligt iets ten noorden van wat nu, in het Pools, Slupsk heet). Verrassend: een naam als Ter Stolp verwacht je eerder aan de noordkust van Groningen. Ander voorbeeld: een paar honderd kilometer naar het westen, niet ver van Peenemünde, vinden we op de oude zeekaarten een stuk zee met de naam 't Nye Diep. Ook al een oer-Nederlandse naam, met de onvermijdelijke associaties van dien: een liniaalrecht kanaal met lintbebouwing. In werkelijkheid was 't Nye Diep een diep vaarwater in een grote baai, dat naar zee voerde. Het
| |
| |
wonderlijke van dit soort plaatsnamen is misschien dat ze in eerste instantie de suggestie wekken dat de verre buitenwereld zich ruwweg volgens het Nederlandse vocabulaire laat indelen. Of, van de andere kant beschouwd, dat de Nederlandse woorden en begrippen probleemloos op de grote, gevaarlijke buitenwereld kunnen worden geprojecteerd. Het gevolg is in elk geval dat die grote buitenwereld met zijn vervaarlijke klippen, fjorden, kloven en bergen, dankzij die Hollandse namen, er op de kaart betrekkelijk gemoedelijk en geruststellend uitziet. De wereld lijkt bijna net zo aangeharkt als Nederland zelf, en het is niet makkelijk om je bij de naam Pleimuiden iets radicaal anders voor te stellen dan bij Leimuiden: een vriendelijk ensemble van groene polders en slootjes.
| |
Hanglip
Soms waren de Hollandse namen hele of gedeeltelijke vertalingen. Zo werd het eilandje Jomfruland (Noorwegen) Jofferland. Andere waren vervormingen van het buitenlandse origineel, die voor een nieuwe betekenis zorgden - een soort van volksetymologieën. Het Franse plaatsje Dublot werd vernederlandst tot Duyvecot en Duvekot (= ‘duivenhok’, maar ook een zeventiende-eeuws woord voor ‘bordeel’). Het Deense rif Broens Rev werd omgedoopt tot Brouwersrif, al had het rif niets met een bierbrouwerij van doen. Een stenige ondiepte in de Sont met de naam Nordre Flint werd in Nederlandse mond Noordvliet. Les Triagons, een groep rotsen in Het Kanaal, werd verdietst tot De Driakelpotten (driakel = ‘tegengif voor slangenbeten’). Een mooi staaltje van onbedoeld taalspel was de naam Hanglip, voor het eilandje Noss, aan de oostkant van de Shetland-eilanden. Het eilandje eindigt aan de oostkant in een klip die als een poort in zee staat; je kunt eronderdoor varen. De Engelse naam van de klip was Hangcliff. Dit moet door de Nederlandse zeelieden zijn vertaald met Hangklip. Vervolgens viel per abuis de k weg - en een nieuwe, maar niet minder toepasselijke naam was geboren: Hanglip.
De kust van Lapland volgens zeeatlassen uit de zestiende tot de achttiende eeuw.
Uit: B.C. Damsteegt, Nieuwe spiegel der zeevaart. Amsterdam, KNAW, 2001
Het kwam ook voor dat de zeevaarders totaal nieuwe, uiteraard Nederlandse namen bedachten. Soms als alternatief voor een bestaande naam, zoals de beeldende aanduiding Den omghekeerden Boot, voor een ronde berg in Noorwegen; in het Noors werd hij Siaaen genoemd, of Christiansands Knob. Maar soms had de plaatselijke bevolking zelf geen naam voor het fenomeen in kwestie.
| |
Exoniemen
Heel leuk allemaal, al die Nederlandse namen in een wereld die grotendeels géén Nederlands sprak - maar was het wel echt handig? Waren die namen geen belemmering bij de internationale contacten? Zeker. Opmerkingen van deze strekking waren al in de zestiende eeuw te beluisteren. De genoemde cartograaf Lucas Jansz. Waghenaer was al een tegenstander van het gebruik van wat we nu ‘exoniemen’ noemen: ver- | |
| |
nederlandste namen van het type Parijs, Berlijn, Londen, Keulen. Waghenaer klaagde dat ‘onse Zee-varende luyden uyt Hollandt ende Zeelandt etlijcke Franzoysche, Spaensche, ende Engelsche namen (...) geheel absurd, vreemt, ende anders noemen [= “uitspreken”] dan de selfde eygentlijck by den Franchoisen, Spaengiaerden ende Engelschen (...) uytgesproken werden [= “worden”]’, en hij publiceerde in zijn Spieghel der Zeevaerdt een lijst van door hem afgekeurde namen. Soms was de cartograaf, als we het achteraf bezien, wel wat heel erg streng: de oude naam Lonnen (voor Londen) wilde hij voortaan vervangen zien door London, een voorstel waarmee hij anno 2001 beslist niet de handen op elkaar zou krijgen. Maar Waghenaers wens dat Pleymuyden plaats zou maken voor Plymouth is al enkele eeuwen geleden vervuld, en hetzelfde geldt voor al die andere Engelse exoniemen op -muiden: Portsmuyden, Dortmuyen (Dartmouth), Jermuyen (Yarmouth). Evenmin vonden vernederlandsingen van Franse en Spaanse namen genade in de ogen van Waghenaer, die zich ontpopte als een vroege kampioen van de globalisering. In plaats van Calis moest het voortaan Calais zijn, Ritzeel moest Rochelle worden.
| |
Littekens
De namen die de Hollandse schippers gaven, kwamen soms niet, of niet helemaal, overeen met de namen die de ‘inboorlingen’ hadden gegeven. Namenvorser Rob Rentenaar (‘Die litorale Toponymie Nordwesteuropas’, in het Jahrbuch des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung, 1991) legt uit hoe dat komt: er was onder meer een verschil in blikrichting. De zeelieden gaven namen voor objecten die hun, kijkend vanaf zee, opvielen. Naar gelang van de plaats waar ze voeren, veranderde de aanblik van de kust. De plaatselijke bewoners echter gaven de namen ‘vanuit’ het land. Het verschil tussen de twee was goed te zien aan de naam Geske, die door Hollandse zeelieden was gegeven aan een eilandje in de buurt van de Noorse stad Trondheim. De naam Giske was echter door de plaatselijke boeren al gegeven aan het eilandje dat vlak achter Geske lag. De zeemannen wisten dus van een eilandje Giske, maar konden dat vanaf de zee niet zien, en gaven de naam aan het verkeerde eiland.
Sommige van die zeemansnamen waren (of zijn nog steeds) een soort littekens. Ze herinneren aan lang vervlogen scheepsrampen of bijna-rampen. Neem de Doggersbank, waar meer dan één dogger vastgelopen of gestrand moet zijn. Een dogger was een vaartuig waarmee men kabeljauw ving. Bij een andere zandbank, de Schotsman bij Noord-Beveland, is ooit een Schots schip vergaan. Beter verging het, naar men mag hopen, het schip dat in het waddengebied ten westen van Sleeswijk-Holstein voer. Plotseling naderde dat een zandbank en moest men snel ballast uitwerpen om niet op een zandplaat vast te lopen. Die plek stond bij de Hollandse kapiteins bekend als de Ballast Plaet.
Het is een weelde aan oude namen die Damsteegt ons biedt. Veel ervan zijn verdwenen, en men kan dat spijtig vinden. Een cartograaf als Lucas Jansz. Waghenaer zou het overigens niet betreurd hebben, net zomin als zijn moderne collega-kaartmakers er rouwig om zullen zijn. Hun biedt de standaardisering van namen alleen maar voordelen. Ze hoeven telkens maar één naam te vermelden en dat geeft een hoop ‘lucht’ op de kaart.
Sommige van die oude Hollandse zeemansnamen zullen in ieder geval zeker nóóit verdwijnen. Immers ... ze hebben internationaal carrière gemaakt. Namen als Skagerrak en Kattegat, allebei van Nederlandse origine, zijn allang wereldwijd geaccepteerd als dé namen voor de twee zee-engten die de Noordzee verbinden met de Oostzee. Zo spreken Britten van ‘the Kattegat’ en Duitsers van ‘das Kattegat’. Verder kan een naam het niet schoppen.
|
|