Aarsvoet
In het woordenboek van Kiliaan (1599) komt fuut niet voor. Wel vermeldt het de Aers-voet, een benaming voor de fuut en de dodaars, een kleine vogel uit de futenfamilie. Dit woord moet toen al enige tijd bestaan hebben, want de Zwitserse humanist Conrad Gesner maakte reeds in 1555 gewag van Arsevoet, de Hollandse benaming voor de dodaars.
De aarsvoet dankt zijn naam aan ‘den zeer agterlyken stand der Pooten’, schreef Martinus Houttuyn in de achttiende eeuw.
De aarsvoet dankt zijn naam aan ‘den zeer agterlyken stand der Pooten’, zo schrijft Martinus Houttuyn bijna twee eeuwen later. In zijn tweede boek over vogels, uit 1763, duikt voor het eerst het woord fuut (meervoud fuuten) op. Houttuyn geeft aan dat de naam fuut ook gebruikt wordt ter aanduiding van de familie der futen. We krijgen een zeer belangrijke vingerwijzing over de etymologie van het woord wanneer hij schrijft: ‘Wy noemen hem Aarsvoet, Foet of Fuut.’ In dit rijtje is het eerstgenoemde woord de oudste benaming. Men kan zich gemakkelijk voorstellen dat de uitspraak van dit woord onder invloed van de scherpe s niet [aarsvoet] luidde, maar [aarsfoet]. Dit verklaart de vorm foet. Men kan alleen speculeren over de vraag waarom men het eerste deel van de samenstelling wegliet. Misschien begreep men het woord aarsfoet niet meer, misschien begreep men het te goed en vond men het woorddeel aars niet netjes. De aarsfoet leeft overigens enigszins voort in het woord earsfuttel(er), de officiële Friese benaming voor de dodaars.