Ik stel dezelfde vraag aan Eric Nordholt, die de best betaalde hoofdcommissaris van ons land is omdat hij bijzondere kwaliteiten schijnt te hebben en verwacht een antwoord! (...)
Ik stel deze vraag aan Michael van Praag, (...)
Ik stel deze vraag aan Danny Blind, (...)
Ik stel de vraag aan iedereen, inclusief mijzelf, en wil een antwoord. Een echt antwoord. Dit soort liedjes kan niet, mag niet en overschrijdt alle grenzen. Ik zwicht bij uw antwoorden niet voor smoes-argumenten dat het maar om een relatief klein groepje gaat, dat dit soort uitwassen er nou eenmaal bij horen en dat er niets aan te doen is. Kortom: geen politiek antwoord. Er is wel iets aan te doen!
De column sloeg in als een bom. Geen wonder: het fragment laat zich lezen als een staalkaart van retorische technieken. Ik noem er enkele:
Multatuli: ‘Hoofden van Lebak!’
Uit: Willem Frederik Hermans, De raadselachtige Multatuli. Amsterdam, Boelen, 1976
- Vragen. Van 't Hek stelt vragen. Hij begint in de eerste zin met een vraag aan zichzelf, waarop dadelijk een antwoord volgt (in retorische termen een ‘subjectio’). In de tweede alinea volgt dan een serie vragen (‘quaestio’), waarop het gewenste antwoord iedere lezer duidelijk zal zijn (de ‘retorische vraag’). In de volgende alinea's wordt deze vraag aan diverse personen gesteld (‘apostrophe’). Deze personen zijn geordend van relatief onbelangrijk in de voetbalwereld tot de halfgod Blind, een echte climax dus.
- Herhaling. De vraag wordt op een stereotiepe manier aan de orde gesteld, namelijk door de herhaling van ‘Ik stel deze vraag aan...’. Door deze ‘repetitio’ krijgt het stukje ook een structuur die makkelijk te begrijpen is. Een ander type herhaling zien we in de eerste alinea, die als een keten van ontkennende woorden gelezen kan worden: niemand - niemand - niemand - niet - niet.
- Concrete beschrijvingen. We hebben al gezien dat Van 't Hek de vraag prangender maakt door hem aan steeds weer andere bestaande personen te stellen. Deze hang naar concreetheid (‘evidentia’) zien we overal in de tekst. Neem bijvoorbeeld de eerste alinea, waar de schrijver in tweede instantie geen genoegen neemt met de formulering ‘niemand doet iets’; direct erna noemt hij twee concrete handelingen: ‘De wedstrijd wordt niet stilgelegd, het vak wordt niet ontruimd’. Van 't Hek spreekt de verantwoordelijke personen aan. Dat werkt veel beter dan een algemene oproep.
- Tegenstelling. Van 't Hek maakt in de laatste zin gebruik van de tegenstelling geen - wel. Een subtieler geval is te vinden in de eerste alinea, namelijk een tegenstelling tussen ‘allerhande acties die niet ondernomen worden’ en ‘alles wat gewoon verder gaat’.
Is het puur Van 't Heks talent? Of eerder zijn door vele optredens gevoede ervaring met ‘wat het altijd doet’? Die vragen vind ik niet zo interessant. Voor mij is het alleen van belang dat iemand die beslist een eind aan een misstand wil maken, gebruikmaakt van retorische technieken, omdat die blijkbaar het best werken. Diezelfde technieken kunnen u en ik uit een boekje halen.