| |
| |
| |
[Nummer 11]
| |
| |
| |
‘Utopieën wie nooit gebeuren’
De taal van Johan Cruijff
Guus Middag en Kees van der Zwan
Johan Cruijff is voor zijn toehoorders vaak net zo ongrijpbaar als hij vroeger voor zijn tegenstanders was. ‘De mensen wie negatief in het realistische adviseren, was natuurlijk negatief.’ Over Cruijffs idioom, zijn stijlfiguren en zijn orakelspreuken.
In het voorjaar van 1995 bereikten Ajax en AC Milan de finale van het toernooi om de Europacup I. Wie zou er gaan winnen? Op zoek naar voorspellingen legde de pers zijn oor ook te luisteren bij Johan Cruijff, toen nog trainer van FC Barcelona. Zijn antwoord op de vraag of hij kansen zag voor de Amsterdammers was kort: ‘Italianen kennen niet van je winnen, maar je ken wel van ze verliezen.’ Waarna er een korte stilte volgde voordat de verslaggever een nieuwe vraag durfde te stellen.
De uitspraak werd in de dagen voor de finale vaak geciteerd, en steeds met een zeker ontzag. Hij had de kracht van een paradox, met de bijbehorende zweem van hoger en dieper inzicht. Er zat iets humoristisch in, zoals in alles wat vanzelfsprekend klinkt maar misschien ook wel onzin is. En hij was tegelijk ook nog eens van alle kanten waar. Dat Italianen niet van je kunnen winnen: daar waren voorbeelden van. Maar dat je wel van ze kunt verliezen: dat was in het verleden helaas ook maar al te vaak gebleken.
Volgens de wetten van de logica klopte er in Cruijffs antwoord ergens iets niet, maar wat? Het suggereerde een geheime intuïtie, waarin voor de begrippen winnen en verliezen een andere betekenis weggelegd leek.
De uitspraak zinspeelde op de Nederlandse angst voor verlies van de finale, in het bijzonder voor de geniepige, onverdiende nederlaag die Ajax mogelijk te wachten stond: verliezen zonder dat de tegenstander eigenlijk gewonnen had.
Maar in de finale bleek het omgekeerde van Cruijffs stelling waar te zijn. Ajax was zeker niet beter dan AC Milan, maar won wel, door een frommeldoelpunt van Patrick Kluivert vlak voor tijd, met 1-0. Als er op grond van deze finale al een stelling geformuleerd kon worden, was het deze: Italianen kunnen niet van je verliezen, maar je kunt wel van ze winnen.
| |
● Vanzelfsprekend
De vlot geformuleerde paradox is een van de kenmerken van het taalgebruik van Johan Cruijff. ‘Voordat ik een fout maak, maak ik die fout niet’: dat is er ook een, en al even mysterieus. De diepere bewering die hieraan ten grondslag ligt, is van het type: ik heb altijd gelijk, ook als dat niet zo is.
Nauw verwant aan de paradox is de ‘herhalende’ formulering (de tautologie), hoe vreemd dat op het eerste gezicht ook mag lijken. Een paradox verwijst door zijn raadselachtigheid naar een hogere waarheid. Een tautologie heeft vaak hetzelfde effect, maar nu juist door haar al te grote vanzelfsprekendheid: die kan een toehoorder al evenzeer achterlaten met het gevoel een schakel in de redenering te hebben gemist. Wanneer Cruijff in een interview zegt ‘Als het niet goed gaat, dan gaat het niet goed’, klinkt dat uit zijn mond niet als een dooddoener, maar als een wijs oordeel dat na veel nadenken tot stand is gekomen. Wanneer gaat iets niet goed? Daar valt in de praktijk veel over te zeggen, maar uiteindelijk zal men altijd tot deze conclusie komen: het gaat niet goed als het niet goed gaat.
In zekere zin is een dooddoener altijd overbodig, al kan hij soms, op het juiste moment uitgesproken, zijn effect hebben. Dat geldt ook voor het pleonasme, een andere stijlfiguur die in Cruijffs taalgebruik vaak te vinden is. Meestal kan hij eenvoudig toegeschreven worden aan de slordigheid en de omslachtigheid die nu eenmaal het kenmerk is van alle gesproken taal. ‘Dat vind ik een negatieve invloed wie geen enkele zin heb’, zei Cruijff begin dit jaar: de toevoeging wie geen enkele zin heb zit al min of meer opgesloten in het element negatief. Vorig jaar sprak hij over ‘utopieën wie nooit gebeuren’: het wezen van alle utopieën is dat ze nooit verwezenlijkt zullen worden.
| |
● De exceptie
Een woord als utopie komt in het gemiddelde voetbalinterview zelden voor. Cruijff gebruikt wel vaker termen en begrippen die aan voetbalvreemde registers ontleend zijn. Plat en deftig Nederlands weet hij moeiteloos te mengen. Woorden als ofschoon, capabel, inherent, kapittel en
| |
| |
denkwijze staan bij hem naast je ken, hun hebben en types wie hun zakken gevuld zijn net zoals de trainer.
Zie hoe in het volgende citaat het woord exceptie uit de lucht komt vallen:
Ik heb gezegd: nou stel Pietje [Piet Keizer] boven de rest aan want die zal altijd drie gekke ideeën zeggen waar misschien de rest het niet mee eens is, maar wel: de exceptie, de exceptie zo bewaren. Want wat zie je dan met exceptie?
Kon het optreden van deze exceptie toegeschreven worden aan de invloed van het Spaans? Invloed van het Engels? Of was het zomaar een ingeving, een gril, vergelijkbaar met de onnavolgbare invallen die hem als voetballer kenmerkten?
De spreker Cruijff kapt en draait, versnelt en versloomt in zijn taal net zo gemakkelijk en achteloos als vroeger op het veld. Soms duikt er zomaar een neologisme in zijn zinnen op (‘een tussenhaakjesverschijnser’), of een vreemde verbastering. In van kiet af gezegd moet van kiet af wel een versnelling zijn van van acquit af, een aan het biljarten ontleende term die zoveel betekent als ‘vanaf het begin’. Cruijff geeft bestaande woorden een nieuwe inhoud. Verhaal is bij hem niet gewoon een verhaal, maar meer iets als een betekenislaag, een ander aspect van een kwestie, zoals in: ‘Dan kom je in verhaal twee.’ Dan praat je over betekent bij hem ook vaak eenvoudigweg ‘dat is’: ‘Dan praat je over pure 100% techniek.’
Er vallen in Cruijffs taal nog wel meer eigenaardigheden van het achteloze type aan te wijzen. Daarin speelt de invloed van zijn dialect en het jargon van zijn beroepsgroep een grote rol: het Amsterdams dat hij van huis uit spreekt en de taal van voetballers en trainers. Cruijff heeft genoeg aan één betrekkelijk voornaamwoord, wie. ‘Ik ben geen type wie achter de dingen aanloopt’ en ‘De mensen wie negatief in het realistische adviseren, was natuurlijk negatief.’ Ook het aantal persoonlijke voornaamwoorden is bij hem beperkt. Ik, en ook wij en we, worden bij Cruijff vrijwel altijd je. Sprekend over de knieblessure van zijn zoon Jordi: ‘Je bent geen van tweeën dokter, dus moet je luisteren en proberen het goeie eruit te pikken.’ Overigens lijkt de taal van Cruijff in dit opzicht school te hebben gemaakt, want bijna iedere sporter spreekt inmiddels over je als hij zichzelf bedoelt.
| |
● Oeverloos
In zijn onnavolgbare orakelspreuken herinnert Cruijff soms aan Rinus Michels, de man van het afgebeten aforisme (‘Voetbal is oorlog’), wiens werkelijke bedoelingen al even vaak duister bleven. Een van zijn bijnamen: De Sfinx. Ook Cruijff heeft iets sfinxachtigs, maar verder is er weinig gelijkenis. Michels (andere bijnaam: De Grote Zwijger) placht zijn wijsheden te omringen met veel norse stiltes, om ze des te beter tot hun recht te laten komen. Cruijff is eerder geneigd zijn waarheden op te nemen in een niet-aflatende stroom woorden, alsof hij ze het liefst meteen weer onder zijn eigen spraakwaterval zou willen laten verdwijnen.
•
‘Cruijff lult je suf, hij weet alles beter’, verzuchtte Marco van Basten jaren geleden al eens.
•
De meest rake typering is van Kees Fens, die in een column in de Volkskrant Rinus Michels eens vergeleek met een expressionistisch dichter, en Johan Cruijff met een schrijver van experimenteel proza. Fens moest bij Cruijffs oeverloze monologen denken aan stream of consciousness-proza en bij zijn sprekend wenden en draaien, omkeren en tegenwerpen aan ‘essayistiek in zijn zuiverste vorm: onderwerploos, alleen een pogen woorden te laten vallen in een wereld van onzekerheid. (...) Een punt wordt niet gezet.’
| |
● Het realistische
Wie een goede indruk wil geven van de spreker Cruijff, kan hem alleen recht doen met een lang citaat uit zijn breed uitwaaierende proza. Hier volgt er een, uit december 1993, genomen uit een geruchtmakend ellenlang tv-interview met Frits Barend en Henk van Dorp. Cruijff had net besloten toch maar geen coach van het Nederlands elftal te worden tijdens het aanstaande WK voetbal in Amerika. Over de redenen van zijn onverwachte beslissing bestond veel onduidelijkheid. Het zou iets met geld te maken hebben. Of met de samenstelling van de trainersstaf. Of met het merk sportkleding waarin hij zijn werk had willen doen. Maar het fijne wist niemand er eigenlijk van. Al snel werd duidelijk dat ook tijdens dit vraaggesprek het raadsel niet zomaar opgelost zou worden. Na een minuut of vijf probeerde Van Dorp het opnieuw, nu met de vraag of het toch ook niet een eer was om het Nederlands elftal te begeleiden. Cruijffs antwoord begon zo:
Dan moet je twee dingen goed scheiden. Laten we ze dan apart behandelen: het realistische en het idealistische. Realistische kom je dan aan, en dat is dus het waarom je het wel of niet doet. Realistische is dat iedereen wie mij een beetje na staat - in het voetballen, buiten het voetballen - die hebben op twee basisredenen, dus gezondheid en het prestige in het voetballen, eigenlijk 99 procent afgeraden om daar naartoe te gaan. Om realistische dingen. Ten eerste de manier zoals het Nederlands elftal voetbalt, is Van Basten er wel of niet bij. Wat ken je winnen, als trainer, realistisch gesproken, én, allerbelangrijkste, wat krijg je over je heen als het niet lukt. Nou, daar hebben we een klein voorproefje van gehad denk ik de laatste twee weken. Dus wat dat aangaat hebben ze geen ongelijk gehad. Kan alleen maar erger worden. En wat zie je dan, kom je aan het positieve, wat ken je wel halen. Er is maar één mogelijkheid. (Van Dorp: ‘Ik vind dat je nu wel een beetje zielig zit te doen.’ Cruijff vervolgt:) Nee helemaal niet, want ik kom direct in het tweede gedeelte. Ten eerste als je praat over geld, en geld is realistisch, dus als je dan een realistische oplossing gaat zoeken, zit ik die kant op te praten, het eerste gedeelte, nog niet het tweede gedeelte. Als je dan op een gegeven
| |
| |
moment een prijs voor iets of moet maken, om op je geld terug te komen, dan praat je dus over voor en tegen, dat is normaal, dan praat je niet over het graag willen, want dat is het idealistische, praat je over het andere. Nou, de andere kant is niks positiefs te vinden, tenzij je dus zegt wat ken je worden, wereldkampioen, maar voor de rest dus ook helemaal niks. Alles wat erna komt is afbreken, en nou goed, en dat is één.
En zo ging het nog anderhalf uur door, in een hoog tempo. In zekere zin zag men hier Cruijff op zijn best: grillig, niet te volgen en overal tegelijk aanwezig. Hij was niet te stuiten (‘Luister dan eens, leer dan eens luisteren’), bemoeide zich met de gang van zaken (‘Dus moet je de vraag wel stellen zoals die gesteld hoort te worden’) en wees geregeld op de structuur van zijn betoog (‘ten eerste’, ‘kom je aan het positieve’, ‘het eerste gedeelte, nog niet het tweede’).
Maar er kleefde ook iets tragisch aan zijn optreden. Hij slaagde er niet in ook maar iets duidelijk te maken, verstrikt als hij was in zijn eigen schijnbewegingen. Aan het eind van de uitzending was de verwarring er eigenlijk alleen maar groter op geworden. Hier zagen we niet de Cruijff van de briljante bevliegingen en de geheimzinnige orakelspreuken, maar een harde zwoeger: ‘een waterdrager’, om in zijn eigen terminologie te blijven, druk doende het materiaal aan te dragen voor zijn eigen spraakwaterval. Aan het eind van de uitzending waren alle toehoorders uitgeput. ‘Cruijff lult je suf, hij weet alles beter’, verzuchtte Marco van Basten jaren geleden al eens.
| |
● Makkelijk zat
Wie het oeuvre van de spreker Johan Cruijff recht zou willen doen, kan beter niet kiezen voor een verzameldwerkuitgave: tientallen delen van een experimenteel prozaïst die geen punt kan zetten. Zijn talent zou beter uit de verf komen in een kritische keuze uit zijn verzamelde uitspraken en aforismen: een strenge bloemlezing, in een handzaam deel, liefst voorzien van bronvermeldingen, verklarende voetnoten en een beknopt zaakregister.
In die uitgave zou de sublieme dialoog tussen Cruijff en tv-journalist Frank Snoeks, in de zomer van 1995 gevoerd tijdens het Nederlandse trainingskamp van FC Barcelona, niet mogen ontbreken. Gevraagd naar zijn mening over het mogelijke faillissement van concurrent Real Madrid, antwoordde Cruijff: ‘Dat is een leuk verhaal, dat stond leuk in de krant, maar het slaat nergens op.’ Snoeks liet zich hierdoor niet uit het veld slaan en vroeg door. Cruijff kwam toen met een wedervraag: ‘Ken jij je een Spaanse competitie voorstellen zonder Real Madrid?’ Snoeks antwoordde aarzelend: ‘Nee.’ Waarop Cruijff concludeerde: ‘Nou, dat houdt dan al in dat het probleem is opgelost.’
Het verpletterende effect van deze logica werd nog versterkt door Cruijffs begeleidende gebaren en mimiek. Hij bracht zijn geopende handen naar voren en trok een triomfantelijk gezicht - lichaamstaal die zoveel wilde zeggen als ‘makkelijk zat’, een uitdrukking die hij trouwens ook graag in de mond mag nemen. Het was mooi om te zien hoe juist na deze orakelspreuk het geluid in Hilversum even wegviel - alsof ook de tv het maar opgaf, en eerbiedig zweeg.
|
|