| |
| |
■ Hondenweer
Mr. A.R. Meijer - Leiden
Bij het doorlopen van de lijst met woorden die in de nieuwe spelling een tussen-n krijgen (onder meer bij het artikel van Harry Cohen op blz. 7 van het januarinummer), kwam ik tot mijn verbazing het woord hondenweer tegen. Dit woord hoort zonder n te worden geschreven. Het type weer dat hiermee wordt aangeduid, heeft namelijk niets met honden te maken. Hondeweer is een verbastering van ondeweer oftewel ‘slecht weer’.
In het Deens spreekt men nog steeds van onde-vejr. In streektalen vindt men nog wel de uitdrukking dit is een ontigheid, ‘een kwalijke streek’. De samenstellers van de woordenlijst zijn kennelijk niet van deze afleiding op de hoogte.
| |
■ Het ‘Regionale’ werk ze
Dr. J. de Rooij - redacteur Algemene Nederlandse Spraakkunst, Amsterdam
In zijn artikel ‘Werkse’ (Onze Taal april 1996, blz. 95) schrijft Roel Sanders dat de Algemene Nederlandse Spraakkunst vormen als werk ze, eet ze, enz. ‘regionale spreektaal’ noemt, en hij voegt daaraan toe: ‘Dat regionale kan volgens mij wel worden weggelaten, want ik vermoed dat er geen regio is waar deze uitdrukking níét bestaat.’
Voor Nederland deelt de ANS-redactie dit vermoeden, maar in Nederlandstalig België komen deze vormen, voor zover bekend, niet voor. Regionaal betekent in de ANS ‘niet in het hele taalgebied voorkomend’; in dit geval dus ‘alleen in Nederland’. Het leek me voor Nederlandse lezers nuttig erop te wijzen dat regionaal ook deze betekenis kan hebben, net zo goed als de omgekeerde (‘alleen in België’), wat in de ANS veel vaker voorkomt.
In de tweede, herziene druk van de ANS (waar momenteel de laatste hand aan gelegd wordt) zal dit vanzelf duidelijk zijn. Daarin wordt namelijk bij ‘regionale’ taalverschijnselen - voor zover mogelijk - een globale aanduiding van de betrokken ‘regio’ gegeven.
| |
■ De toepasbaarheid van leesbaarheidsformules
Paul aan het Rot - freelance redactiemedewerker, Maastricht
Burger en De Jong besteden in het aprilnummer van Onze Taal veel aandacht aan leesbaarheidsformules, die dankzij de computer helaas weer aan populariteit winnen. In hun artikel wordt onvoldoende aandacht besteed aan een belangrijk aspect: de beperkte toepasbaarheid van leesbaarheidsformules.
Douma gebruikte zijn Nederlandse bewerking van de Flesch-formule om de leesbaarheid van landbouwbladen te voorspellen. Bij dit soort teksten stelde hij een duidelijk verband vast tussen moeilijkheid en de twee tekstvariabelen woordlengte en zinslengte. Een dergelijk verband hoeft niet te bestaan bij andere tekstsoorten. Een gebruiksaanwijzing bijvoorbeeld is wellicht moeilijk leesbaar omdat de tekst eisen stelt op het gebied van achtergrondkennis, of omdat de verbanden tussen de zinnen van die tekst onduidelijk zijn. Conclusie: een leesbaarheidsformule levert alleen een goede voorspelling van de leesbaarheid op voor teksten aan de hand waarvan hij is opgesteld. Vandaar dat er een groot aantal leesbaarheidsformules bestaat, met ieder een eigen toepassingsgebied. Het nadeel van complexe leesbaarheidsformules is dus niet het vele turf- en rekenwerk, zoals de schrijvers van het artikel beweren, maar hun beperkte toepassingsgebied. Het feit dat de computer voortaan het rekenwerk verzorgt, maakt van de leesbaarheidsfor- | |
| |
mule nog geen betrouwbaarder voorspeller van de leesbaarheid van een willekeurige tekst.
| |
■ Briefverzorging
Wout Verhoeven - Wassenaar
David Bloch pleit in Onze Taal van mei voor de vermelding van het gironummer van de bank op briefpapier. De briefontvanger zou dat nodig (kunnen) hebben om geld van een postrekening naar een bankrekening over te maken. Deze regeling is echter begin dit jaar gewijzigd. Men kan voortaan het bankrekeningnummer van de begunstigde vermelden op de plaats waar normaliter het gironummer komt te staan. De Bankgirocentrale doet de rest.
Voorts adviseert hij in zijn artikel om de rechtsvorm van de onderneming in de adressering weg te laten. Dit wordt in het algemeen als nonchalance of onbeleefdheid beschouwd. Het is nu eenmaal een integraal onderdeel van de bedrijfsnaam. Ik blijf dan ook de volledige en juiste naam schrijven, met BV of NV erbij.
Ten slotte geeft Bloch enkele suggesties voor het vermelden van een telefoonnummer op briefpapier; die zijn volgens de regels van PTT Telecom niet juist. Voor binnenlands gebruik wordt namelijk aanbevolen: (030) 244 84 42 en bij een viercijferig netnummer (0182) 58 44 44; in geval van internationale contacten: +31 30 2448442.
| |
■ Vermeldingen op briefpapier
Mr. G.P. Frank - Schipluiden
Naar aanleiding van het artikel ‘Briefverzorging: het kan ook anders’ (in Onze Taal van mei 1996) wil ik opmerken dat het advies om de plaats van vestiging van de Kamer van Koophandel weg te laten, zeer ongebruikelijk en onhandig is. In tegenstelling tot hetgeen in het artikel wordt gesuggereerd, wordt regelmatig informatie ingewonnen bij de Kamer van Koophandel, zeker in geval van nieuwe relaties.
Een soortgelijke opmerking geldt voor het advies over het weglaten van het BTW-identificatienummer op briefpapier. Vooral wanneer een bedrijf een relatie aangaat met een nieuwe (buitenlandse) leverancier, moet die de mogelijkheid hebben te controleren of het BTW-nummer bestaat, om op grond daarvan een speciaal tarief omzetbelasting toe te passen. De (buitenlandse) belastingdienst beschikt daartoe over uitgebreide registers van Europese BTW-identificatienummers.
Ook de naam en het rekeningnummer van de bankrelatie kunnen van belang zijn voor het inwinnen van informatie.
| |
■ Rectificatie
Redactie Onze Taal
In het artikel ‘Briefverzorging: het kan ook anders’, op blz. 132-134 van het meinummer van Onze Taal, wordt een voorbeeld gegeven van de volgorde in adressering. In de kopij die de heer Bloch aanleverde, was deze volgorde anders, namelijk:
Mevrouw R. van der Laan
Afdeling Administratie
Genootschap Onze Taal
Laan van Meerdervoort 14a
2517 AK DEN HAAG
Deze ‘piramidestructuur’ drukt volgens de auteur beter uit dat u zaken doet met individuen en niet met bedrijven, en helpt een eventuele postkamer bij een instelling of bedrijf het poststuk feilloos bij de ontvanger te bezorgen.
De redactie van Onze Taal heeft deze volgorde aangepast omdat ‘van groot naar klein’ de voorkeur heeft in de meeste adviesboeken, en omdat de volgorde van de heer Bloch in strijd is met hetgeen het genootschap zélf aanhoudt en adviseert. De PTT kent geen officiële volgorde, maar schrijft in zijn eigen huisstijlregels (‘Bedrijfsstijl in de praktijk’) de volgorde ‘bedrijf, afdeling, persoon’ voor.
Deze wijziging is echter zonder medeweten van de auteur uitgevoerd.
| |
■ Persoonlijke actie tegen onnodig engels
Jannelies Smit - Maurik
Het artikel ‘Een deltaplan voor het Nederlands’ van Arno Schrauwers (Onze Taal, mei 1996) is mij uit het hart gegrepen! Ik erger mij reeds jaren aan het oprukken van het gebruik van de Engelse taal voor doodgewone Nederlandse winkels en producten. Elke week als ik boodschappen doe in de plaatselijke supermarkt zijn er weer nieuwe producten die blijkbaar volgens de fabrikant beter zullen verkopen als zij een Engelse naam hebben. ‘Chicken Tonight’ en ‘Dinner for 2’ zijn slechts twee voorbeelden.
Persoonlijk voer ik mijn eigen kleine actie: ik koop zulke producten gewoon niet! Maar ja, hoewel ik dat ook aan familie en vrienden vertel, zal dat nog niet zo'n indruk maken op de fabrikant... Daarom loop ik al wat langer rond met het idee om, wellicht namens eveneens bezorgde leden van Onze Taal, een soort standaardbrief te maken die naar fabrikanten gezonden kan worden. In die brief kunnen wij dan uitleggen waarom wij vinden dat een Nederlands product beter een Nederlandse naam kan hebben. Zo'n soort standaardbrief zou ook gezonden kunnen worden aan de eigenaren van winkels die menen meer te verkopen als zij zich tooien met een naam als bijvoorbeeld ‘Home and Seasons’. (Even tussendoor: ik bezocht de Huishoudbeurs. Nagenoeg alle verwijzingen naar bepaalde afdelingen waren in het Engels: de keukens vond men onder het bord ‘Hot and Cold’. Ik puzzel graag én ik spreek goed Engels, maar de gemiddelde leeftijd van een Huishoudbeursbezoekster ligt toch zo hoog dat ik aanneem dat deze verwijzingen nog veel problemen hebben opgeleverd.)
Overigens zouden wij ook een ‘complimentenbrief’ kunnen zenden aan fabrikanten die het in onze ogen wél goed doen, zoals aan de fabrikant die laatst ‘Aardappel anders’ op de markt bracht. Wellicht zijn er lezers van Onze Taal die het hierover met mij eens zijn. En wellicht kunnen wij samen tot een nuttige en toch leuke actie komen! De lezers van Onze Taal hoeven geen ‘taalpolitie’ te worden. Maar wellicht kunnen wij wel een rol spelen in een bewustwordingsproces dat hard nodig zal zijn, willen wij niet over 25 jaar merken dat mensen die nog fatsoenlijk Nederlands spreken, als zielenpoten worden beschouwd.
| |
Gewichtigdoenerij
W.A. Mouwen - Breda
Uw artikel ‘Geen taalpolitionele acties’ (in Onze Taal van mei op blz. 123) sprak mij wel aan. Al jaren erger ook ik me aan het verengelsen van onze taal, vooral waar het gaat om het aanduiden van beroepen en opleidingen. Ik
| |
| |
heb daar inmiddels een grote lijst van aangelegd. Voorbeelden zijn front of house manager voor ‘portier’ (bij Madame Tussaud in Amsterdam), magazijnforeman voor ‘magazijnchef’ en business unit managers voor ‘afdelingshoofden’ bij Philips. Vroeger noemde je het beestje gewoon bij de naam. Timmerman was een duidelijk begrip. Bij magazijnbediende, typiste, werkster en hoofd van de boekhouding wist je meteen waar het om ging. Tegenwoordig doet men graag gewichtig, en weinigzeggende beroepen worden omfloerst met bedrieglijk gewichtige termen.
Daartegen ageren in Onze Taal schiet niet op. Daarmee bereik je de bedenkers wie dit aangaat maar voor een heel klein gedeelte. Daarom een pluim op de hoed van François Boulangé. Hij introduceert zijn gasten bij het tv-spelletje ‘Lingo’ door ze onder meer te vragen naar hun beroep of opleiding. Als er daarbij weer van die versluierde beroepen of opleidingen worden genoemd, vraagt hij een beetje cynisch om nadere uitleg. Vaak brengt hij zijn kandidaten daardoor in verlegenheid. Dit is mijn grootste plezier aan deze quiz. Ook Hans van der Togt doet dat bij ‘Rad van Fortuin’. Laat deze heren nou eens even weten dat wij deze manier van werken zeer op prijs stellen; misschien zijn ze - ondanks hun goede werk voor onze taal - nog geen lid van ons genootschap.
| |
■ Moet het Nederlands blijven?
Drs. A.M.J. Zijlstra - Amsterdam
Graag wil ik reageren op de discussie over ‘een deltaplan voor het Nederlands’, op blz. 121-124 van het meinummer.
Is er enige reden om het Nederlands in Europa als taal te handhaven? De kleine twintig miljoen dagelijkse gebruikers beheersen bijna allemaal ook het Engels als tweede taal. Daarmee kunnen ze in het internationale verkeer veel beter hun woordje doen dan met het Nederlands. Dat is niet alleen handig op vakantie. Als officiële voertaal biedt het Engels vele andere, belangrijke voordelen. Zo zal het voor de handel veel eenvoudiger zijn om z'n waren te slijten wanneer die in het Engels worden aangeprezen. Wetenschappelijke publicaties krijgen een veel groter bereik. Onze literatuur zal zo niet over over de hele wereld, dan toch in elk geval in de gehele Angelsaksische wereld kunnen worden gelezen.
De invoering van het Engels als officiële voertaal zal de gehele economie een krachtige impuls geven, niet alleen dankzij de grotere wervende kracht van een door de hele wereld begrepen taal, maar ook doordat in Nederland, en naar ik hoop ook in Vlaanderen, een enorme operatie op touw moet worden gezet voor de omtaling, te beginnen in het onderwijs. Leerkrachten moeten op grote schaal worden bijgeschoold. Alle school- en wetboeken alsook naslagwerken en officiële stukken moeten worden vertaald en gedrukt. Bij alle tijdschriften en kranten zal een Engelstalige redacteur (bij voorkeur een Amerikaan) moeten worden aangesteld om de omschakeling naar de nieuwe taal zo soepel mogelijk te laten verlopen.
Dat kost uiteraard geld, veel geld, maar het levert ook werk, werk en nog eens werk op. Het Engelstalige Nederland dat het resultaat zal zijn, zal bovendien een veel sterkere concurrentiepositie hebben op de wereldmarkt. Nederlandse onderhandelaars zullen bij bilateraal overleg niet langer het nadeel van het spreken in een vreemde taal ondervinden. De voertaal bij zulke besprekingen is immers bijna altijd het Engels, dat dan onze moedertaal is. Wanneer we bovendien als het eerste land in de Europese Unie dit omtalingsproces ingaan, zullen we te zijner tijd de opgedane kennis en ervaring (knowhow, ik begin maar vast) aan andere landen kunnen verkopen. Het is, kortom, een zeer profijtelijke onderneming, dus: let's do it!
| |
■ Zondagziekte
Wim van der Linden - Aalst-Waalre
Een gevoel van herkenning bekroop me bij het lezen van de bijdrage van Guus Middag (Onze Taal van mei) over de maandagziekte. Uit eigen ervaring weet ik (en wie niet?) hoe een maandagochtend kan aanvoelen. Maar ook de verklaring van de paardenziekte kwam mij bekend voor, zij het dan dat ik daarvoor veel verder in mijn herinnering moest graven. Als boerenzoon opgegroeid op het Brabantse platteland ken ik het verschijnsel dat paarden zich op maandag heel anders kunnen gedragen dan op andere dagen. Daarom kregen werkpaarden vroeger (en waarschijnlijk geldt dat nu nog) op zondag minder (kracht)voer dan door de week. Als die dosering niet klopte, dan was zo'n paard op maandag ‘nergens goed voor’. Alleen... wij noemden dat de zondagziekte! Ik heb het nog even nagevraagd bij enkele mensen in mijn omgeving die veel met paarden werk(t)en, en ook zij noemden het verschijnsel spontaan de zondagziekte. Daarbij kwamen ook uitdrukkingen naar voren als ‘Een paard moet geen zondag kennen’ en ‘Een 's maandags paard en een zaterdagse knecht, dat werkt!’ Bij die laatste uitdrukking is het duidelijk dat men de nuttiging van voedings- en genotmiddelen op zondag voor het paard béter kon doseren dan voor de voerman.
| |
■ Spelling in het onderwijs
Lau Kanen - Veldhoven
Op bladzijde 119 van het meinummer van Onze Taal verbaast Frenny Bouwens zich erover dat veel brugklasleerlingen het woord milieu wel foutloos schrijven en het woord vaccin niet. In zijn ogen zijn het woorden ‘met een vergelijkbaar spelprobleem’. De maatstaf die hij daarvoor aanlegt, zal dan wel een geheel andere zijn dan die van de brugklassers (die tevens de mijne is): de correspondentie tussen schriftteken en klank, oftewel de klankzuiverheid. Als je bekend bent met woorden als sneu, beu, rivier, giro en kilo, is de enige moeilijkheid in milieu de tweede i, omdat die doorgaans als een j wordt uitgesproken. Daarentegen is de i-klank in vaccin een voor Nederlandse oren vreemde neusklank en is cc ook bepaald geen alledaagse schrijfwijze voor een ks-klankcombinatie. Kortom, het verschil in moeilijkheidsgraad qua spelling lijkt mij evident, en ik denk, anders dan de heer Bouwens, dat het aantal fouten slechts in zeer beperkte mate samenhangt met de gebruiksfrequentie van beide woorden.
| |
■ Dubbelzinnige komma's
Edwin den Boer- Utrecht
Na lezing van het artikel van Nicoline van der Sijs in Onze Taal van mei 1996, vroeg ik me af: als er vijftig jaar geleden komma's werden geplaatst voor zowel beperkende als uitbreidende
| |
| |
bijzinnen, leverde dat dan geen pijnlijke dubbelzinnigheden op?
Kort daarna kwam ik een dergelijk geval tegen, in een tekst uit 1963. Het betreft de inleiding van prof. dr. L.J. Rogier, getiteld ‘Nederland van 1813 tot 1963’, in het plaatjesboek Leven en werken in Nederland 1813-1963, een uitgave van het Rijksmuseum ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van het Koninkrijk. Over het gematigde politieke klimaat in zijn tijd schrijft Rogier: ‘Protestanten, voor wie de paus nog de antichrist is, zijn kostbare antiquiteiten aan het worden. Er zijn geen socialisten meer, die de laatste koning wensen op te hangen aan de darmen van de laatste priester’ (p. 60).
Toen ik dit las, moest ik onwillekeurig denken: ‘Er zijn geen socialisten meer, dat kan wel kloppen, maar zó erg waren ze toch niet allemaal?’ Weliswaar is het voor de goede verstaander duidelijk dat Rogier hier beperkende bijzinnen bedoelt te gebruiken, maar als deze passage in 1996 in een semi-officiële uitgave zou voorkomen, zouden er vast Kamervragen over gesteld worden door een verontwaardigde SGP- of SP-parlementariër.
| |
■ Geen behoefte aan zij/haar in dialect
Th. Knoops - Asten
Hans Heestermans vraagt (in Onze Taal van april 1996, op blz. 86) een verklaring voor het gebruik van hij voor de aanduiding van vrouwen. Het dialect waarmee ik opgegegroeid ben, kent hetzelfde verschijnsel. Analogie, emancipatie of vertrouwelijkheid? Niets daarvan. Het is veel eenvoudiger: in onze dialecten bestaan gewoon geen woorden voor zij en haar. De derde persoon enkelvoud kent alleen de woorden hij, hem en zijn. Kennelijk is er in onze dialecten geen behoefte om op deze manier duidelijk te maken of het over een man of een vrouw gaat.
Van verdoezeling van het vrouwelijke is echter geen sprake, omdat het dialect op andere manieren het geslacht van de besprokene aanduidt: doordat lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden aangepast worden aan het geslacht van het woord waar ze bij horen of waar ze naar verwijzen. In het zinnetje ‘Ons Wil is met zijnen auto weggereden’ kan ik aan het woord ons zien dat Wil een vrouw is. En in ‘Onze Rinie is hem met zijn voertuig achternagegaan’ kan ik aan onze zien dat Rinie een man is. Op kraamvisite bewondert men de baby met ‘Het is een schoon’ als het een meisje is, en met ‘Het is 'ne schone’ als het een jongen is. Dialectsprekers doen dit met hetzelfde automatisme waarmee anderen ‘het paard’ zeggen en niet ‘de paard’.
Het dialect heeft de woorden zij en haar niet nodig. Het gebruik ervan zou overbodig zijn. Dat is de verklaring van het verschijnsel dat Hans Heestermans ‘merkwaardig’ noemt.
Ik ben in 1950 in het Oost-Brabantse Asten geboren en heb daar altijd gewoond. De laatste jaren raken hier de woorden zij en haar steeds meer in gebruik. Om verwondering of kritiek van niet-dialectsprekers te vermijden, ben ik ook overgestapt op zij en haar. Niet van harte: bij mij heeft Marie nog steeds zijn eigen vergist, en darren auto bij zich; haar auto kan ik niet uit mijn keel krijgen; daar maak ik maar d'n auto van.
| |
■ Leegte(n)gevoel: ontbrekende meervouden in het groene boekje
Harry Cohen - Brussel
In zijn artikel ‘Een leegte(n)gevoel’ (Onze Taal juni, blz. 160) wijst Wil Sterenborg erop dat het Groene Boekje bij het trefwoord leegte geen meervoudsvorm geeft. We kunnen volgens hem niet buiten deze informatie, omdat we anders niet weten hoe we samenstellingen met dat woord moeten spellen (leegtegevoel of leegtengevoel?).
Deze bewering lijkt me onjuist. Het gebruik van de tussenletter -n- in samenstellingen wordt geregeld in § 5.1.1 van de Leidraad (blz. 24 e.v. van het Groene Boekje). Regel [2] van deze paragraaf bepaalt dat geen tussen-n wordt geschreven in samenstellingen van bepaalde typen. Een daarvan is type a: samenstellingen waarvan het eerste deel een zelfstandig naamwoord is dat geen meervoud heeft. Voorbeelden: tarwemeel, rijstepap. In de Woordenlijst is leegte even meervoudsloos als tarwe en rijst en dus wordt het leegtegevoel, zonder -n-.
Verder stelt de auteur dat het criterium voor het al dan niet opnemen van een meervoudsvorm in de Woordenlijst onduidelijk is. Ook dit is mijns inziens onjuist. Het Groene Boekje is op dit punt juist heel duidelijk: ‘... meervouden zijn alleen opgenomen als zij in het corpus voorkomen...’ (blz. 54).
Daarmee zijn Sterenborgs bezwaren formeel weerlegd. Toch is er op de door hem aangestipte punten wel iets mis; heel veel zelfs. Dat blijkt bij een nadere beschouwing van de manier waarop het Groene Boekje bij elk zelfstandig naamwoord informatie over meervouden geeft.
Wanneer van een zelfstandig naamwoord geen meervoudsvorm in het corpus is aangetroffen, wordt er in de Woordenlijst achter dat woord niets over meervoudsvorming gezegd. Dat wil niet zeggen dat er geen meervoud bestaat. Op blz. 51 wordt zelfs uitdrukkelijk gewaarschuwd: ‘Dat betekent echter niet dat een dergelijke verbuiging of vervoeging niet kán voorkomen of niet gebruikt mag worden.’
Daarnaast kent het Groene Boekje ook zelfstandige naamwoorden die écht geen meervoud hebben. Dat blijkt uit de aanwezigheid van de hierboven genoemde regel [2] (type a), die kennelijk speciaal voor deze categorie is gecreëerd. Ook achter zo'n woord wordt er in de Woordenlijst niets over meervoudsvorming gezegd.
Er is dus sprake van twee soorten meervoudsloze zelfstandige naamwoorden: de schijnbaar meervoudsloze en de werkelijk meervoudsloze. Gebruikers van het Groene Boekje kunnen die twee echter niet onderscheiden, want ze worden op dezelfde manier gepresenteerd. Er zijn maar twee woorden waarvan we zeker weten dat ze tot de werkelijk meervoudsloze worden gerekend, tarwe en rijst. (Dit valt af te leiden uit de twee voorbeelden die bij regel [2] worden gegeven.) Bij alle andere zelfstandige naamwoorden zonder meervoudsinformatie blijft het duister tot welke soort ze behoren en dus ook - en daar gaat het hier om! - of regel [2] van toepassing is.
Het Groene Boekje omzeilt deze chaos door álle woorden zonder meervoudsinformatie domweg als werkelijk meervoudsloos te behandelen (druktemaker, roggebrood, sterftetabel, jutezak). Taalgebruikers blijft niet veel anders over dan deze praktijk te volgen. We moeten ons erbij neerleggen dat het Groene Boekje ons gevangen houdt in een irreëel taalwereldje. Geen honderd inplakvelletjes kunnen ons daaruit bevrijden. Vandaar dat leegtegevoel.
|
|