Hun en u: een parallel
Dr. L.E. Wirth-van Wijk - Laren
Vele mensen gruwen van het gebruik van hun in hun lopen, hun geven. Dat moet zij/ze lopen, zij/ze geven zijn. Maar al hun protesten zullen niets helpen, want taalontwikkelingen volgen hun eigen weg. De taal laat zich niet tegenhouden door protesten of eventuele ‘maatregelen’ waarmee men haar ontwikkeling wil tegenhouden.
Als we teruggaan in de taalgeschiedenis, dan zien we dat de ‘beleefde’ aanspreekvorm u een vergelijkbare ontwikkeling heeft doorgemaakt als nu met hun aan de gang is. Zoals hun de niet-onderwerpsvorm is van zij/ze, zo was u oorspronkelijk de niet-onderwerpsvorm van gij. Vergelijk: ik geef u een boek, maar: gij geeft mij een boek. Gij is in modern standaard-Nederlands vrijwel uitgestorven en verdrongen door u. In Brabant en Zeeland kan men gij/ge nog wel horen, ook bij mensen die overigens standaard-Nederlands spreken. De noordelijke (Hollandse) wisselvorm van gij is jij/je, en die vorm heeft een vaste plaats gekregen in het standaard-Nederlands als amicale, intieme aanspreekvorm.
Hun is, zoals het er nu naar uitziet, bezig zij/ze te verdringen, zoals u gij verdrongen heeft. En dat laatste is nog niet eens zo lang geleden gebeurd. Immers, in het begin van de twintigste eeuw nog werd gij gebruikt als plechtige aanspreekvorm bij officiële feestredevoeringen en plechtige toespraken. Gij moest toen ook in geschreven taal gebruikt worden. In een brief of een opstel mocht nooit jij staan: dat was slordige, alledaagse gesproken taal. Schreef een ouder aan een van zijn of haar kinderen, of schreven vriendinnen aan elkaar, dan schreven zij gij in hun brief, al zeiden ze jij.
Volgens vele taalkundige verklaringen is u als onderwerpsvorm ontstaan uit uwee, dat zijn tweede lettergreep verloren heeft. Uwee is een aanspreekwoord dat in het begin van de 20ste eeuw nog voorkomt en al lang in gebruik geweest moet zijn naast u. Dit uwee voert men terug op de afkorting U.E. (uitgesproken: uwee) voor Uwe Edelheid, die al in de 17de eeuw voorkomt in brieven van hooggeplaatste personen. Uit de geschreven taal moet U.E. vervolgens als aanspreekvorm in de gesproken taal terechtgekomen zijn; nog in het begin van de 20ste eeuw komen we uwee tegen als zeer eerbiedige, ja onderdanige aanspreekvorm. Een dienstbode bijvoorbeeld zegt uwee tegen haar ‘mevrouw’ en tegen alle andere ‘mevrouwen’ en ‘meneren’. Daarnaast is ook u - de niet-onderwerpsvorm van gij - in gebruik als ‘beleefde’ maar niet onderdanige vorm.
Een sterk argument voor de verklaring van u uit uwee is dat wij nu nog bij een aantal werkwoorden na u twee vormen kunnen gebruiken. Als voorbeeld de werkwoorden hebben en zijn: u hebt en u heeft; u bent en u is. Ook de wederkerende werkwoorden leveren een argument op: we kunnen zeggen u vergist u en u vergist zich.
Het ontstaan van u uit uwee heeft ook een duidelijke maatschappelijke achtergrond. Aan het eind van de 19de/begin 20ste eeuw had er een belangrijke sociale verandering plaats: het opkomende socialisme zorgde voor een vervaging van de in vroegere tijden zo sterk gehandhaafde grenzen tussen verschillende rangen en standen in de maatschappij. Er vond een democratisering plaats, en die maatschappelijke verandering heeft zich in de taal weerspiegeld: het ‘onderdanige’ uwee raakte in onbruik: men kon het wel met u af, dat was ‘beleefd’ genoeg. Maar de werkwoordsvormen (heeft, is) en het voornaamwoord zich hadden vaste voet verworven in de taal en werden ook bij u gebruikt. De laatste herinnering aan het verouderde uwee vinden we nu in die tweevoudige vormen van een aantal werkwoorden (heeft/hebt; is/bent), die wij nu bij het onderwerp u kunnen gebruiken op de plaats waar oorspronkelijk gij stond. Daar ligt de parallel met hun: de geschiedenis herhaalt zich: hun is bezig de plaats van zij/ze te gaan innemen, zoals u de positie van gij overnam. En protesten kunnen zulke taalontwikkelingen niet tegenhouden. Gelukkig maar, want een taal die niet verandert, lééft niet.