Een groepje bomen kan het ook
A.M. Duinhoven - Instituut voor Neerlandistiek, Universiteit van Amsterdam
In zijn cursiefje in NRC Handelsblad (4 mei 1994) beschrijft Koos van Zomeren de indruk die de uitlopende bomen op hem maken. Allereerst de alleenstaande exemplaren:
(...) een kastanje heeft zich al volledig toegedekt met hangend blad en opgerichte kaarsen. Een uitgevouwen parasol. Je loopt er in een verre boog omheen. Van elke kant dezelfde boom.
Dan volgt een opvallende zin: Een groepje bomen kan het ook. Wat kunnen die bomen dan wel? De aansluitende zinnen maken dit duidelijk:
Een groepje bomen kan het ook. Die aan de rand staan nemen elk een stukje buitenkant, die in het centrum steken recht omhoog. Ze vormen net zo goed een parasol, maar dan gezamenlijk, een grootser evenwicht.
Opmerkelijk is de formulering. Bij het werkwoord kunnen met het hoort in het algemeen een handelend onderwerp, dat met een bedoeling, dus bewust, optreedt.
1Zingen? Ik heb het nooit gekund.
- Peter kan schaken en Frans kan het ook.
Het kan slechts naar een werking verwijzen wanneer het onderwerp een levend wezen is dat de handeling opzettelijk verricht. Zinnen als de volgende zijn daardoor dubieus:
2 - Een glas kan breken en een kopje kan het ook.
- De zon geeft licht en de maan kan het ook.
- Branden? Dit materiaal kan het niet.
Alleen wanneer kunnen iets als ‘in staat zijn tot’ of wat ouderwetser ‘vermogen’ betekent, kan dit woord met het object het worden verbonden. De parafrase met ‘in staat zijn’, die in 1 wel maar in 2 niet mogelijk is, zorgt voor een herkenbaar onderscheid.
Door het gebruik van kan het doet Van Zomeren alsof het groepje bomen weloverwogen een parasol vormt. De bomen worden voorgesteld als levende wezens die hun takken en bladeren met overleg schikken. Aan de bomen wordt een zeker bewustzijn toegeschreven, waardoor ze hun vaardigheid min of meer vrijwillig in praktijk brengen. Nu is het niet zo verwonderlijk dat bomen en planten als levende wezens worden gezien. Het oude geloof van de Germanen en van Tolkiens Hobbits is nog niet geheel verdwenen. We spreken van woudreuzen en dwergeiken, van tranen der acacia's en van fluisterend riet; snoeien veroorzaakt wonden, die lelijk kunnen bloeden. Het personifiërende effect in een groepje bomen kan het ook springt daardoor niet in het oog, maar mist toch zijn uitwerking niet. De impliciete opwaardering van ‘levend’ naar ‘persoonlijk’ verraadt het respect voor de natuur, dat uit het hele cursiefje spreekt.
Hoe komt het dat het onderwerp bij kan het een denkend wezen moet zijn