Woordspeling
Drs. N.P. Keuning - Heiloo
De Volkskrant van 14 juni 1994 berichtte op de voorpagina over de problemen bij het paarse kabinet tussen Bolkestein en Kok. Bolkestein sprak van ‘een erfenis van het vorige kabinet waar we kokhalzend tegenaan kijken’.
Al heel lang word ik tijdens het lezen van kranten en boeken geobsedeerd door het al of niet bewuste gebruik van een bepaalde woordspeling. Van zoiets als een freudiaanse herhaling is, dunkt mij, veelal geen sprake. En gezien de lol die menig schrijver en journalist aan woordspelingen beleeft, mag je aannemen dat dit procédé menigmaal bewust wordt toegepast.
Ik noem dit verschijnsel reflexieve woordspeling, want de woordspeling verwijst terug naar de eerder geschetste context. Hieronder geef ik enkele voorbeelden uit boeken, kranten en tijdschriften. (De cursiveringen zijn van mij.)
- Het Parool van zaterdag 21 mei 1994, interview van Peter van Brummelen met Jan de Hartog. Jan de Hartog: ‘Het enige wat me nog levendig bijstaat, is dat ik in Haarlem een keer mijn speelgoedpaardje heb begraven. Vraag me niet waarom ik dat deed, maar het ging gepaard met veel verdriet en pijn.’
- Heldenjaren, P.F. Thomése. Hoofdpersoon Herman Visch bezoekt het droommeisje Alice. Visch is bang dat hij van opwinding een scheet moet laten. ‘Bovendien zou de lustbedervende werking van de stank het waarschijnlijk voor hen allebei verknallen en hoe benard hij zich ook voelde, hij dacht nog steeds een kans te hebben.’ (blz. 178).
Aan het eind van het boek doet Herman Visch een vergeefse poging op een schip aan te monsteren: ‘De grote meerderheid der mensen werd weliswaar afgescheept met een reeks loze incidenten (...)’ (blz. 200). Bij navraag vertelde de schrijver mij de woordspelingen bewust te hebben toegepast.
- Ons Amsterdam, juni 1994, bij een ‘stereofoto uit ± 1870’: ‘Van het Centraal Station, geopend in 1889, is nog geen spoor te bekennen.’
- Jan Blokker schreef in de Volkskrant van 21 juni 1994 in zijn column Complotten naar aanleiding van de affaire-Gonsalves over de opvoeding door Nederlanders van Papoea's die in Nieuw-Guinea nog in het Stenen Tijdperk leefden: ‘Dat hield uiteraard in dat je die mensen in principe als je naasten moest liefhebben, dus zeker niet moest doodmaken. Maar als ze nou niet wilden?’