De Taalgrens
PCUdB
Toch wel [slot]
Het was, meen ik, in het midden van de jaren zestig. Corry Brokken bezong een messenwerper, een zekere Iwan, en zijn vrouwelijk doelwit. Deze dame had een geheime passie voor Iwan. Ze placht onhoorbaar voor zich uit te fluisteren: ‘Iwan, ik kan je niet missen, maar hopelijk mis jíj me wél.’ Over dit wel gaat het deze keer niet: het tegenstellende wel is al uitgebreid behandeld, in nummer 12 (1994) en 7/8 (1995). Maar dan. Een strofe later: ‘Maar na jaren werd het haar te machtig, en vertelde zij het maar. Iwan vond dat eigenlijk wel prachtig, en werd snel verliefd op haar.’ Eigenlijk wel prachtig. Maar, eigenlijk en wel worden ons in deze twee regels zomaar cadeau gedaan. (We hebben het hier weliswaar niet over maar, maar tussen haakjes zij vermeld dat we hier een ik-verklaphet-maar-maar aantreffen.) Toch klopt er iets niet. Iwan kan het eigenlijk allemaal wel leuk, allemaal wel aardig, allemaal wel vleiend vinden, maar eigenlijk niet allemaal wel prachtig. Waarom niet? We hebben hier te maken met een laten-we-nietoverdrijven-wel. Een positief oordeel wordt lichtelijk gerelativeerd. Neem de volgende dialoog:
1 | Vraag: Heb je zin in een kopje koffie? |
2 | Antwoord: Dat lijkt me wel lekker. |
Wel relativeert het positieve lekker, maar niet zo sterk dat het antwoord onbeleefd wordt. (Tamelijk of een beetje lekker zou wel als een belediging kunnen worden opgevat, of als een poging om grappig te zijn ten koste van de invitant.)
Het laten-we-niet-overdrijven-wel laat niet toe dat er een negatief, of te positief oordeel wordt gerelativeerd. Het is zo bescheiden dat het ook nergens overaccentuering teweegbrengt. U zult niet gauw zeggen
3 | Het is wel schitterend weer of |
4 | Het is wel een gore bende hier, |
zonder speciale klemtonen te leggen.
Natuurlijk kunt u heel goed zeggen
3a | Het is wel schítterend weer |
of sterker nog
3b | Het is wél schítterend weer |
en zo kunt u ook zeggen
4a | Het is wél een góre bénde hier. |
Maar dat is iets heel anders, dit is het zeg-dat-wél-wel, dat een uitgesproken of onuitgesproken positief of negatief oordeel van de gesprekspartner wil bevestigen en zo nodig versterken.