● Serieus
‘Veel beginnende schrijvers nemen zichzelf vreselijk serieus. Toen ik pas begon met schrijven, liet ik me tijdens het schrijven voortdurend afleiden door vragen als: Is het net zo goed als wat Joost Zwagerman doet? Kan het uitgegeven worden? Kom ik hiermee misschien bij Sonja? Zou Jeroen Brouwers het goed vinden? Dat is geen goede manier van werken. Als je zo met jezelf en je tekst bezig bent, dan is de druk veel te groot. Je moet jezelf juist los durven laten. Op het moment dat die tekstverwerker aanstaat, mag en kan alles. Taalfouten en verschrijvingen zijn niet verboden, want ze kunnen je op goede ideeën brengen. Je bent als schrijver je eerste lezer, dus je moet in eerste instantie schrijven om jezelf te boeien. Alleen dan heb je kans dat iemand anders er misschien ook nog wat aan vindt. Toen ik in een ziekenhuis werkte als nachtportier, leerde ik voor mezelf schrijven. Tegen vijf uur 's ochtends was ik vaak zo moe dat ik juist dan de wildste, raarste en leukste invallen kreeg. Hoe nachter het was, hoe meer ik voor mezelf schreef, zal ik maar zeggen.’
‘Ik vind schrijven verslavend. Hoe meer je schrijft, hoe meer je wilt schrijven en hoe beter dat voor het schrijven is, want je stelt steeds hogere eisen aan je tekst. In het begin had ik er stukjes tussen zitten waarvan ik dacht: “het is niet zo best, maar het is goed genoeg”. Op een gegeven moment moet je het lef hebben om te zeggen: Niet goed? Weg ermee.’
‘Het is bijna onmenselijk om je alleen al voor te stellen in wat voor erbarmelijke omstandigheden ik deze tekst concipieer, hoe diep ongelukkig en van God en iedereen verlaten ik hier in het holst van de nacht achter een kille nachtportiersbalie in een uitgestorven ziekenhuis eenzaam en niet geheel meer helder zit te schrijven. En toch doe ik dit uitsluitend voor mijn lol.’
Ronald Giphart in Het feest der liefde, 1995 (blz. 142)
‘Jezus, nu ik erover nadenk: eigenlijk kan het mij niet smakeloos genoeg, als het maar indruist tegen dat truttige en benepen ontzag voor “het geschreven woord”. Ik hou van proza dat als een zichzelf onderschijtende mongool op me toekomt. Zo, en nu ga ik weer eens lekker even scheuren.’
Ronald Giphart in Het feest der liefde, 1995 (blz. 153)