| |
| |
| |
Congres
‘Als u begrijpt wat ik bedoel’
Op 21 oktober vorig jaar werd in een uitverkochte Utrechtse Jaarbeurs het 20ste congres van het Genootschap Onze Taal gehouden. Het thema was het toegankelijk maken van complexe kennis, onder de titel ‘Als u begrijpt wat ik bedoel’ - een knipoog naar het werk van Marten Toonder, die tijdens het congres werd benoemd tot erelid van het genootschap. Verder waren de ruim duizend bezoekers getuige van de uitreiking van de Groenman-taalprijs aan BRTN-nieuwspresentatrice Martine Tanghe. En op de informatiemarkt kon er worden kennisgemaakt met diverse instellingen die tot taak hebben het publiek voor te lichten.
Maar bovenal waren er de lezingen. Zeven sprekers gingen vanuit hun vakgebied in op ‘het toegankelijk maken van complexe kennis’. Zij bespraken vragen als: hoe kan moeilijke informatie helder worden overgebracht op de leek, welke eisen stelt ‘populariseren’ aan het taalgebruik, en wanneer leidt het toegankelijk maken van complexe kwesties tot gevaarlijke versimpelingen? Al eerder schonken we aandacht aan de bekroning van Marten Toonder en Martine Tanghe (in het november- en het decembernummer van vorig jaar); op de volgende bladzijden drukken we de door de redactie enigszins ingekorte teksten van de lezingen af.
Wetenschapsjournalist Herbert Blankesteijn werkt voor de krant, en voor radio en tv. Bij elk van die media speelt taal een belangrijke rol, al zijn er duidelijke verschillen. ‘Wat op tv gezegd wordt is vluchtig. Kok keek vrolijk, Bolkestein nors - dát onthoudt de kijker.’
| |
Beeld is onze taal
Herbert Blankesteijn - wetenschapsjournalist
Als wetenschapsjournalist bij kranten, radio en televisie verkoop ik informatie die moeilijk is, of daarvoor doorgaat. Het gaat immers om wetenschap. Het is mijn taak te informeren, uit te leggen, en die informatie op zo'n manier op te dienen dat de consumptie zo makkelijk mogelijk gaat. Dat betekent dat ik de aandacht moet trekken en vervolgens vasthouden, en dat mijn betoog te volgen moet zijn. Ik zal met u langs de verschillende media lopen om te laten zien wat dat betekent. Ik beweer nu alvast dat de rol van de taal daarbij aan de ene kant meer is dan alleen die van woordkeus en zinsconstructie, en aan de andere kant niet zo belangrijk als je zou denken.
| |
● De krant
Het trekken van de aandacht bij een artikel in de krant gebeurt met een kop - en eventueel met illustraties, wat al suggereert dat taal in dit opzicht niet alleenzaligmakend is. Een krantekop moet kort zijn en moet tegelijkertijd zo veel mogelijk zeggen - of suggereren - over het onderwerp van het artikel in kwestie. En dat moet op een wervende manier. De gelijkenis met poëzie dringt zich op. Koppen die ik niet licht zal vergeten zijn - boven een stuk over het dubieuze elektrische energie winnen uit bolbliksems - ‘De Holle Bolle Bliksem’ en één die u hier zeker zal aanspreken - bij een artikel over verdwijnende talen op het eiland Sachalin - ‘De Laatste Woorden van een Taal’.
Eigenlijk zou ik niet al te veel woorden willen vuilmaken aan de eisen die je aan een populair-wetenschappelijk artikel moet stellen. Ik noem alleen een paar van de belangrijkste. Geen jargon, evenwicht tussen lange en korte zinnen, uitleg in eenvoudige bewoordingen en met behulp van analogieën. Weglaten van saaie details, handhaven of toevoegen van leuke. Fatsoenlijke opbouw met een begin, een midden en een eind. Illustraties niet alleen om aandacht te trekken, maar ook voor uitleg en verduidelijking. Eén plaatje kan een hele kolom tekst overbodig maken. Daar heb je alweer zo'n relativering van de rol van de taal.
| |
● Eenvormigheid
Bij de radio, waar ik ook een deel van mijn tijd mag doorbrengen, heeft de wetenschapsjournalist het nog wat lastiger. Ten dele komt dat door eigenaardigheden van het medium. Illustraties in de gebruikelijke zin zijn niet mogelijk, of het programma moet gaan over geluid of iets dergelijks. En de radioluisteraar kan een passage niet nog eens nalezen, dus
| |
| |
wat er gezegd wordt, moet goed gezegd worden.
Taal is dus juist bij radio van cruciaal belang, en je moet dat in heel brede zin opvatten. Bij radio gaat het niet alleen om het woordgebruik, de zinsconstructie, het gebruik van voorbeelden, de opbouw van een verhaal en noem alles maar op, maar ook om een hele reeks variabelen die bij het geschreven woord niet bestaan. Articulatie bepaalt de verstaanbaarheid. De klank van een stem kan een irritatiefactor zijn en afleiden van de inhoud. Een slim gebruik van pauzes houdt de aandacht vast; een juiste intonatie vergroot de begrijpelijkheid; enzovoort. De lengte is nog veel bepalender voor het succes van een bericht dan bij geschreven materiaal. De hele presentatie van een verhaal is opeens van belang. Het is dus geen wonder dat in de omroep altijd van omroepers en presentatoren gebruik is gemaakt: mensen die vakkundig spreken.
Toch zit daar een tegenstrijdigheid. Die is dat al die radiomedewerkers, van wie je zou kunnen denken dat ze zijn ingehuurd onder meer vanwege hun spreekvaardigheid, nu het spreken aan anderen overlaten en alleen nog maar vragen stellen. De standaardprogrammavorm bij de Nederlandse radio is het interview. Zo krijg je pr-speak van woordvoerders, hoogdravende betogen van hooggeleerden en warhoofdig geneuzel van zenuwachtige jonge doctoren.
Ik zeg niet dat je niet moet interviewen. Een goed interview kan heel informatief zijn en het kan een genot zijn om een slagvaardige, goed ingelichte interviewer bezig te horen. Maar de eenvormigheid is een bezwaar, en bovendien spreekt uit al dat vragen stellen een zekere luiheid. Het kan op zo veel andere manieren. De Engelse radio kent wetenschappelijke radioprogramma's die gewoon uit berichten bestaan, samengesteld door een redactie die kennelijk zelf informatie tot zich heeft genomen en begrijpt waar het over gaat. Er zijn programma's waarbij redacteuren in de uitzending aan een presentator verslag doen van journalistiek onderzoek dat ze zelf hebben gedaan. Maar dat kost wel veel mankracht en dat kunnen Nederlandse omroepen zich niet permitteren.
| |
● Pratende hoofden
Wat heb je nodig voor het maken van deugdelijke televisie over wetenschap? In de eerste plaats een programmamaker die begrijpt waar het over gaat en die verstand heeft van televisie. Iemand die kan afwegen welke van de vele ter beschikking staande middelen deze keer ingezet gaan worden: proefjes, animaties, opnamen op locatie, gesprekken, commentaarteksten en dergelijke. Zulke programmamakers zijn buitengewoon schaars; je bent in Nederland óf televisiemaker óf geleerde. De geleerde snelle jongen moet hier nog uitgevonden worden.
Herbert Blankesteijn: Televisie kan geen informatie overdragen.
foto: Bart Versteeg
Bij gebrek aan tijd, geld of bevattingsvermogen grijpt de programmamaker vaak maar gewoon naar het citaat van de deskundige. Het beruchte ‘pratende hoofd’. Daarmee ontdoet hij zich in één moeite van de inhoudelijke verantwoordelijkheid. De deskundige heeft het toch gezegd? Maar de ellende is steeds weer dat je vastzit aan de bewoordingen van de deskundige, die misschien deskundig is in een of andere tak van wetenschap, maar niet in het kiezen van de juiste formulering en het treffen van de juiste toon voor optimale overdracht van informatie - schaarse natuurtalenten uitgezonderd.
| |
● Het Klokhuis
Als maker van reportages voor Het Klokhuis wil ik u graag iets vertellen over de manier waarop Het Klokhuis tot stand komt. Het Klokhuis heeft een vrijwel onaantastbare reputatie. We krijgen zo veel goede kritieken, prijzen en andere vormen van lof dat ik me soms afvraag of er nog wel iemand kijkt. Veel mensen lijken te denken dat we van tijd tot tijd duchtig nadenken over de taal die in ons programma wordt gebezigd. Ik maak u een illusie armer. De taal in Het Klokhuis is geen punt van zorg; misschien zijn we wel zo talentvol dat we er niet op hóéven letten. De brieven die we krijgen, bevestigen dat, want voor zover die over taal gaan, betreffen ze het gebruik van krachttermen door onze acteurs. De delen van Het Klokhuis waarin dingen worden uitgelegd, krijgen in dit opzicht geen kritiek.
CONGRES
‘Als u begrijpt wat ik bedoel’
Hoe krijgen we dat voor elkaar? Wij hebben het geluk te werken voor een medium waarbij taal een ondergeschikte rol speelt. Beeld is onze taal. Dat begint al bij het kiezen van de onderwerpen. Onderwerpen waarvan we vinden dat ze niet of buitengewoon moeilijk te visualiseren zijn - waarbij we dus gedwongen zouden kunnen zijn onze toevlucht te nemen tot een langdurig pratend hoofd - die doen we gewoon niet. Daarmee maken we het onszelf, maar ook de kijker, makkelijk. Als je kunt laten zien dat een opgewreven kam snippers papier aantrekt, hoef je dat niet te zeggen. Ons scheelt dat werk en het beeld blijft beter hangen bij de kijker dan een verbale mededeling van dezelfde inhoud. Ook als je gaat uitleggen hoe statische elektriciteit werkt, kan het beeld de leidende rol vervullen, in een animatie bijvoorbeeld, en heeft een commentaartekst een illustrerende functie - als u begrijpt wat ik bedoel.
| |
● Presentatoren
Natuurlijk is het meestal niet zo eenvoudig als ik het nu laat lijken. Het komt er wel degelijk heel precies op aan wat er wordt gezegd en hoe het wordt gezegd. Bij een commentaartekst voor een animatie zijn alle vuistregels omtrent jargon, zinslengte, enzovoort, onverminderd van kracht. Bovendien moeten beeld en tekst precies synchroon lopen, mag het tempo niet te hoog en niet te laag liggen en noem maar op. Het moet bewégen - echt waar - dat houdt de aandacht vast.
| |
| |
CONGRES
‘Als u begrijpt wat ik bedoel’
Er zijn vergeleken met radio nog meer factoren om rekening mee te houden. Dat geldt zeker ook wanneer er mensen in beeld verschijnen. Want helemaal zonder mensen en zonder praten gaat het natuurlijk niet. En net als bij radio zijn dan stem en dictie en taalgebruik belangrijk. Het weerzinwekkende van televisie is dat bij iemand die informatie staat over te dragen bovendien het uiterlijk er bijzonder veel toe doet. De reden is eenvoudig dat een opvallend uiterlijk afleidt. Daar moeten we dus op letten wanneer we eventueel mensen willen interviewen, maar vooral bij het kiezen van een presentator.
Voor Het Klokhuis moeten de presentatoren haast onvoorstelbaar veel kunnen. Er uitzien en klinken als een vriendje of vriendinnetje van om de hoek. In moeilijke omstandigheden, zoals in vliegtuigen, in conservenblikjesfabrieken of voor het oog van een groep kinderen, moeten ze een samenhangend verhaal tegen de camera houden, terwijl ze bovendien een ingewikkelde reeks handelingen moeten uitvoeren om een demonstratie tot een goed einde te brengen. Dat, en nog veel meer, om een tv-cliché te gebruiken, tijdens opnamedagen die nooit acht uur duren, maar vaak meer dan het dubbele. En het moet soms tien keer over. En maar vrolijk kijken. Op tv lijkt het makkelijk, maar u en ik zijn totaal ongeschikt voor dat baantje, dat verzeker ik u.
| |
● Spreektaal
Onze presentatoren worden door redactie en regie geïnformeerd en houden op locatie hun eigen verhaal. Dat wil zeggen, begin, midden en eind liggen vast, de beelden grotendeels ook, maar de presentatoren kiezen hun eigen bewoordingen. Want het is niet voldoende dat de zinnen kort zijn, dat het jargon ontbreekt, dat er voorbeelden worden gegeven, dat de intonatie deugt, het uiterlijk niet afleidt, enzovoort. Dat zou je allemaal kunnen synthetiseren met een geschreven tekst en een voorlezer. Maar wij dwingen onze presentatoren - en het zijn goede presentatoren, dus ze zouden het denk ik niet anders willen of kunnen - om eerst te begrijpen waar het over gaat en dat dan min of meer spontaan te reproduceren in spreektaal.
Presentator Jeroen Kramer demonstreert voor Het Klokhuis dat een fietswiel met alleen spaken aan de bovenkant niet bezwijkt onder de last van een volwassene.
foto: Herbert Blankesteijn
Gebruik van jargon is zo uitgesloten, lange zinnen kunnen niet ontstaan, de intonatie is vanzelf in orde en als het goed is, straalt de spreker bovendien uit dat hij of zij iets te weten is gekomen en het leuk vindt daarover iets te vertellen. Daarmee is niet gezegd dat alles maar vanzelf gaat, want de informatie bereikt de presentator pas nadat een heel team zich ermee heeft bemoeid. Maar het blijft saillant dat je na zo veel nadenken, selecteren en redigeren uitkomt bij ordinaire spreektaal als meest bruikbare middel om beelden toe te lichten.
| |
● Vluchtig
Overigens vind ik televisie volkomen ongeschikt voor het overdragen van informatie over wetenschap en techniek. Trouwens, dat geldt voor het overdragen van informatie over wat dan ook. Zonet zei ik het al triomfantelijk: beeld is onze taal. Als ik het anders formuleer, klinkt het wat minder juichend: alleen de beelden worden onthouden. Televisie als zodanig is niet vluchtig, het heeft veel impact weet u wel, maar wat er wordt gezegd is wel vluchtig. Na een uitzending van het Journaal zullen kijkers zich herinneren dat er weer eens honger was in Afrika, maar als je vraagt waar precies, hoeveel slachtoffers er zijn, wat de oorzaak is en welke landen hoeveel hulp hebben aangeboden, dan krijgen ze het moeilijk. Daarom helpt het, en dat is bekend, als beeld en geluid dezelfde informatie verstrekken, in plaats van dat de beelden alleen maar dienen om te tekstuele informatie uit te zitten.
Maar dat is niet genoeg. Zelfs als ik me heb uitgesloofd met animaties en proefjes en zo goed mogelijke teksten, heb ik niet de illusie dat kijkers het de volgende ochtend op hun beurt aan een ander kunnen doorvertellen. Daarvoor gaat het te snel, hoe langzaam het ook gaat. Je kunt nooit terug. Televisie kan geen informatie overdragen. Wel een gevoel. Kok keek vrolijk en Bolkestein nors. Dát onthou je. Dat klinkt Veronica-achtig, maar ik bedoel het heel integer. Ik geloof niet dat ik door een televisieprogramma iemand de wetten van Newton kan inprenten. Wel dat de zwaartekracht een interessant verschijnsel is dat verder gaat dan een geschaafde knie. Je zou er eens iets over kunnen vragen aan je ouders of op school; je zou er een boek over kunnen lezen. Televisie kan belangstelling wekken, maar echt informeren doe je met tekst, in een boek of zo, liefst rijk geïllustreerd, dat wel.
Ik heb u vanuit mijn achtergrond als wetenschapsjournalist geschetst wat volgens mij de rol van taal is in de drie media waarmee ik te maken heb. Het blijkt dat naarmate een medium nieuwer is, de rol van de taal geringer is. Dat beeld lijkt niet zo vrolijk, maar het goede nieuws is dat de mogelijkheden van mensen om te communiceren en zich te uiten explosief toenemen. Taal is immers geen doel maar een middel, en er zijn steeds meer middelen beschikbaar.
|
|