Onze Taal. Jaargang 62
(1993)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
[Nummer 11] | |
[pagina 243]
| |
La condition flamande
| |
● GrensoverschrijdendLosse woordjes dus. Een flink deel van de honderden regionale woorden is, zoals bekend, van Franse oorsprong. Enkele daarvan zijn onveranderd overgenomen (allez, ça va, tiens, lavabo, charcuterie), andere zijn aan de Nederlandse spelling- en uitspraakconventies aangepast (contacteren, depannage, panikeren, mutualiteit (‘ziekenfonds’), garagist), nog weer andere zijn vertaald, maar zo letterlijk dat het Franse model er nog doorheen schemert: wisselstukken (pièces d'échange = ‘onderdelen’), grote magazijnen (grands magasins = ‘warenhuizen’), oppuntstelling (mise au point = ‘regeling’). Ook Franse woorden die in Nederland heel gangbaar zijn, worden menigmaal vertaald: ereloon, brieventas (‘portefeuille’), omslag (‘envelop’), elektrieker, omzendbrief (‘circulaire’), regenscherm, stortbad. (Over de wenselijkheid van deze laatste soort vernederlandsingen, waarvan er vele nogal Duitserig aandoen, bestaat geen eenstemmigheid.) Ten slotte zou men tot deze groep nog een aantal woorden van Engelse herkomst kunnen rekenen die hun weg naar België via Frankrijk gevonden hebben: pressing, roofing, store, stockeren; ook living en parking hebben deze route gevolgd, lang voor ze in Nederland opgeld deden.
Voor Nederlanders bevat deze Franse groep enkele verraderlijke elementen. Zo betekent interessant vaak niet ‘belangwekkend’ maar ‘financieel aantrekkelijk’. Organisme wordt geregeld gebruikt voor ‘orgaan’ of ‘organisatie’. Publiciteit is in de eerste plaats ‘reclame’. Ook de hierboven beschreven purismen zijn niet altijd doorzichtig: ereloon is ‘honorarium’, toegeving is ‘concessie’, de diverse betekenissen van weerhouden (Fr. retenir) vormen een minidoolhof.
Naast deze Franse groep zijn er tal van woorden en uitdrukkingen van Germaanse oorsprong die de bezoeker uit het Noorden opvallen. Voor een deel stammen zij uit dialecten, andere doen vormelijk of verouderd aan: droogkuis (‘chemische reiniging’), schuif (‘lade’), seffens (‘zo meteen’), gij, echtgenote, kwetsen (‘verwonden’), wenen, schoon, wedde. Ook deze groep bevat woorden waarvan de betekenis enige toelichting behoeft: deftig (‘fatsoenlijk’), aardig (‘vreemd’), lopen (‘rennen’), terug (‘opnieuw’: ‘het gaat terug regenen’), maar (‘slechts’: ‘dit is maar mogelijk indien...’). | |
● Relatief verschilWie dit leest, zou kunnen denken dat het Nederlands dat in Vlaanderen gesproken wordt, onbegrijpelijk is. Dat valt echter mee. Afwijkende woorden als fruitsap, microgolfoven en schoonbroer zullen zeker niet tot communicatiestoornis leiden. Bovendien is het verschil tussen Noord- en Zuidnederlands in menig geval gewoon een kwestie van frequentie. Zo noemt een Nederlander zijn automobiel meestal auto en een enkele keer wagen, terwijl een Vlaming het juist andersom doet. Een dergelijke omkering van | |
[pagina 244]
| |
de frequentieverhouding zien we ook bij laten zien en tonen, bij garantie en waarborg, bij mand en korf. Het verschil is bepaald opvallend bij teleurstellen/ontgoochelen, voldoende zijn/volstaan, inlichten/verwittigen, respecteren/eerbiedigen. Beziet men het hele verschijnsel in de loop van de tijd, dan is er maar één conclusie mogelijk: het Zuidnederlandse (ZN) taaleigen maakt geleidelijk plaats voor Noordnederlandse (NN) equivalenten. Er zijn natuurlijk tempoverschillen tussen stad en platteland, tussen hoger en niet zo hoog opgeleiden, tussen jong en oud, maar de richting van de beweging is duidelijk. Uiteraard verandert er niets aan benamingen die in wetten zijn vastgelegd, zoals rijkswacht, schepenen, licentiaat, regentes. Misschien moet zelfs de koffielepel, die in bijsluiters van geneesmiddelen de plaats van het in Nederland gebruikelijke theelepeltje inneemt, als een institutionele term worden beschouwd. Maar voor het overige zien we elk jaar meer hespen hun plaats afstaan aan hammen, meer zotten gek worden. | |
● EenrichtingsverkeerMen zou kunnen menen dat zich in Nederland een beweging in omgekeerde richting voordoet, zodat de twee varianten van de taal elkaar eens in het midden zullen ontmoeten. Daar is echter geen sprake van. Het gaat in Vlaanderen om een massaal proces, ten dele bewust gestuurd, en alle verschuivingen gaan in dezelfde richting Zeker, woorden als afzien, koers, nipt en uitbater zijn in de mode, maar dit verschijnsel is onbeduidend ten opzichte van wat zich in Vlaanderen afspeelt. Het gaat daar om een massaal proces, ten dele bewust gestuurd, en alle verschuivingen gaan in dezelfde richting. Natuurlijk verloopt deze ontwikkeling heel geleidelijk. Er is voor elk regionaal woord (of ander taalelement) een overgangstijd waarin de ZN- en de NN-variant naast elkaar gangbaar zijn. We krijgen een aardig idee van deze gelaagdheid door eens in de Gouden Gids van Brussel te bladeren. Voorin staat een alfabetische index waarin niet alleen de namen van de rubrieken opgenomen zijn, maar ook allerlei synoniemen. (In Nederland is de Gouden Gids op dezelfde manier ingericht; in de index staat daar bijvoorbeeld niet alleen ‘dag- en nieuwsbladen’, maar ook ‘kranten’.) In die index vinden we zowel vakbonden als syndicaten, zowel bestelwagens als camionnettes, zowel grammofoonplaten als fonoplaten, zowel roomijs als ijsroom en zo tientallen meer. Vergelijkt men de huidige gids met die van tien jaar geleden, dan blijkt aan couverts bestekken te zijn toegevoegd, aan amortisseurs schokdempers, aan monitoren beeldschermen, aan carrosserieën koetswerken(!), aan werfbarakken bouwketen, aan dactylowerk typewerk. Bobinages is verdrongen door wikkelingen (van dynamo's en elektromotoren); hier is de overgangsfase kennelijk al voorbij. | |
● Universitaire aanpakMen kan zich afvragen waar degenen die achter dit proces staan, eigenlijk naar toe willen. Mikken zij op een volkomen gelijkschakeling met het Noordnederlandse taalgebruik? En zo niet, waar leggen ze dan de grens? Aan de Katholieke Universiteit van Leuven was het antwoord op deze vragen tot voor kort heel duidelijk. Het vak Taalbeheersing staat traditioneel in het teken van taalzuivering, en ‘zuiver’ wilde altijd zeggen: Noordnederlands. Maar Willy Smedts, die al tientallen jaren bij deze materie betrokken is, durft dat nu niet zo stellig meer te zeggen. Het is namelijk gebleken dat bepaalde grenzen door het publiek niet overschreden worden. In de intimiteit van de familiekring is het spreken van dialect (of althans van een ‘tussentaal’) nog heel gebruikelijk, en wie als kind tegen een oom nonkel heeft gezegd, gaat die man op latere leeftijd niet anders benoemen. Confituur, ook zo'n huiselijk woord, wil maar geen jam worden, en de kwalificatie ‘gallicisme’, die vroeger zonder verdere argumentatie als banvloek werkte, heeft steeds minder effect. Trouwens, waarom zou een taal geen regionale varianten mogen hebben? Niemand maakt bezwaar tegen Oostenrijks Duits, Schots Engels of Zwitsers Frans. De interviewer wil graag weten waar het onderwijs dan de grens tussen die twee soorten Nederlands gaat leggen, maar daar laat | |
[pagina 245]
| |
professor Smedts zich niet over uit. Het sleutelwoord is ‘pragmatisch’.
Aan de Rijksuniversiteit van Gent wil men over deze kwestie wel meer kwijt. Marga Devos en Johan De Caluwe, die de oefeningen Taalbeheersing verzorgen, willen zeker geen NN over de hele linie invoeren. Dat zou om tactische redenen onverstandig zijn en praktisch ook niet haalbaar. Het hoofddoel is veeleer de uitdrukkingsvaardigheid van de studenten (en van de toekomstige leerlingen van die studenten) te verbeteren, want er wordt veel te veel gehakkeld in Vlaanderen. Daartoe moet hun parate woordenkennis worden uitgebreid, onder andere met allerlei differentiaties (een Nederlander onderscheidt borstels, kwasten en bezems, voor vele Vlamingen zijn het allemaal borstels; evenzo plooien/vouwen/buigen en snijden/knippen/maaien). Ten tweede dient het gevoel voor stijlniveau verfijnd te worden, want Vlamingen hebben nogal eens moeite met de zogenoemde registervariaties. (In een somber bericht over een tragisch verkeersongeval schrijft een krant in alle onschuld: de auto's knalden opeen.) Afschaffing van een woord als hesp heeft daarentegen geen hoge prioriteit, en sommige regionalismen worden zelfs bewust niet gecorrigeerd. ‘Welke?’ vraagt de interviewer hoopvol. Maar ook hier geen keiharde criteria; sleutelwoord: ‘consensus’.
Nog een nuance anders is het standpunt van Jef Vromans, hoogleraar Nederlands aan de Université Libre de Bruxelles. Toen hij nog in Luik doceerde, had hij geen twijfels. Zijn (uiteraard Franstalige) studenten moesten zich toen allereerst in het NN bekwamen; pas na enkele jaren studie kwamen de ZN-varianten aan de beurt. In Brussel heeft hij echter met een ander gehoor te maken. Franstalige Brusselaars hebben van huis uit vaak al een zekere kennis van de andere landstaal en in elk geval komen zij er dagelijks mee in aanraking. Het negeren van deze extern verworven kennis kan tot conflicten leiden. Daarom wordt van begin af aan een zekere portie ZN ingevlochten. Hoeveel, dat kan ook hier de interviewer niet worden uitgelegd. Richtsnoer: maximum rendement uit een oogpunt van communicatie. | |
● HollandersHet gezag dat de NN-norm in Vlaanderen geniet, straalt niet altijd af op de dragers van die norm. Er is eerder sprake van een ambivalente houding tegenover de noorderburen, die gratis meegekregen hebben wat men zich hier zuur verwerven moet. Wat gaan zij zorgeloos met die erfenis om! Hun uitspraak is slordig, van taalproblemen zijn ze slecht op de hoogte en ze laten de boel maar verengelsen. Men moet toegeven dat hun intuïtie hun meestal de juiste weg wijst, maar dat moeiteloze gelijk kan heel irritant zijn. Zoals een van mijn gesprekspartners zei: ‘Jullie Hollanders hebben gewoon geluk gehad. Was de geschiedenis een tikkeltje anders verlopen, dan was Brabants de standaardtaal geworden en zaten júllie nu te worstelen.’ |