| |
| |
| |
[Nummer 7/8]
| |
| |
| |
Nederlands in Indonesië
Jan de Vries, Roland Willemyns en Peter Burger
Waardoor is het Nederlands geen wereldtaal geworden, zoals het Engels, het Spaans en het Portugees, de talen van andere grote koloniale mogendheden uit de zeventiende eeuw? De Nederlanders waren in de allereerste plaats uit op winst vergaren, en niet op het verspreiden van hun cultuur. In Indonesië moest de Nederlandse taal bovendien concurreren met het Maleis en het Portugees. Wel lieten de Nederlandse kolonisten in het Maleis leenwoorden achter: kulkas ‘koelkast’, ongkos ‘onkosten’, sopir ‘chauffeur’ en nog een paar duizend andere.
In het begin van de zeventiende eeuw werden in Nederland twee handelscompagnieën opgericht. De Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) kreeg het monopolie van de handel op de Oost, en de Verenigde Westindische Compagnie (WIC) van de handel op de West. Beide compagnieën stichtten overal handelsposten: op de Caraïbische eilanden, aan de Hudson en langs de kusten van Afrika en Azië wapperde de Nederlandse driekleur.
| |
● Beperkte kolonisatie
In de Oost was de handel in specerijen, met als bakermat de Molukken (‘de specerijeneilanden’) het belangrijkst. De houwdegen Jan Pieterszoon Coen, imperiumbouwer voor God en vaderland, stichtte onder het motto ‘Daer can in Indiën wat groots verricht worden’ Batavia, het huidige Jakarta. De stad groeide uit tot het administratieve centrum en de stapelmarkt van de handel in de Oost, zoals Amsterdam de stapelmarkt voor de wereld werd. Aan het einde van de zeventiende eeuw beschikte de VOC over ongeveer 5000 Nederlandse dienaren en nog enige duizenden uit andere Europese landen. Het merendeel van hen woonde in Batavia.
De VOC- en WIC-ambtenaren bleven doorgaans niet lang in dienst. Hun doel was zo snel mogelijk kapitaal te vergaren en in Europa te gaan rentenieren. In de Oost bleven alleen in Batavia en omgeving wat soldaten en handelaren na hun dienstverband achter. Ze trouwden meestal inheemse vrouwen en vormden een kleine gemeenschap. Deze Homo Bataviensis kwam de VOC ook wel van pas, want samen met de Chinezen en met vrijgelaten slaven, de Mardijkers (van merdeka, het Maleise woord voor ‘vrij’), zorgden ze voor de bevoorrading van de compagniesdienaren.
Gouverneur-generaal Coen wilde van Batavia een echte volksplanting maken en vroeg de VOC om vrouwen, die zijn mannen bovendien moesten afhouden van zondige verhoudingen met inheemsen. De Compagnie, die iedere duit driemaal omdraaide voor ze hem uitgaf, betaalde de overtocht voor weesmeisjes die wel wilden emigreren, maar zag geen profijt in verdere kolonisatie.
| |
● Privileges door taal
Adpertensi, agresif, amplop (envelop), anprah (aanvraag), necis (netjes): geen taal heeft een woordenschat die zo van het Nederlands doortrokken is als het Indonesisch. Maar toen de handelaars van de VOC het rijk van de dertienduizend eilanden binnenvoeren en hun net van nederzettingen opbouwden, wees nog niets erop dat ook hun taal er zo'n belangrijke rol zou gaan spelen. Hoewel er serieuze pogingen zijn ondernomen om het gebruik van het Nederlands onder Europeanen, Aziatische vreemdelingen (vooral Chinezen en Arabieren) en zelfs de inheemse bevolking te bevorderen, heeft de taal zich in de Compagniestijd, dus tot 1795, geen positie van betekenis kunnen verwerven in Indonesië.
Wie Nederlands sprak, kon aanspraak maken op bepaalde privileges. In 1641 verordonneerde gouverneur-generaal Van Diemen dat alleen slaven die het Nederlands enigszins beheersten een hoed mochten dragen en vrijgelaten konden worden. Inheemse vrouwen mochten alleen met een Europeaan trouwen als ze zich verstaanbaar konden maken in het Nederlands. De vrijgelaten slaven en hun afstammelingen ten slotte, de Mardijkers, moesten om officier te kunnen worden bewijzen dat ze het Nederlands machtig waren.
De Staten-Generaal droeg de Compagnie op de Indiërs te kerstenen en de goede zeden te bevorderen in de archipel. Daartoe werden op de Molukken en in Batavia enkele scholen gesticht, waar de Statenvertaling en de Heidelbergse catechismus de belangrijkste middelen waren om de leerlingen calvinisme en zedelijkheid bij te brengen. Het Nederlands moest de voertaal worden op deze scholen, maar werd al gauw verdrongen door het Maleis, vooral nadat, in het begin van de achttiende eeuw, de Maleise bijbelvertaling van Leydekker was verschenen.
In Batavia waren de scholen alleen toegankelijk voor kinderen van VOC-ambtenaren, Portugezen, Mardijkers en enkele nakomelingen van inheemsen die in de zestiende eeuw door Portugese missionarissen waren gekerstend. Op school spraken de leerlingen Nederlands, thuis Portugees of Maleis. Aan het einde van de zeventiende eeuw werd ook op de helft van de scholen het Maleis of het Portugees ingevoerd, de twee talen die een grootscheepse verspreiding van het Nederlands in Indonesië effectief hebben belemmerd.
| |
● Maleis en Portugees
Maleis, de dialectisch geschakeerde moedertaal van de bewoners rond de
| |
| |
Straat van Malakka, is een van de honderden talen in het Indische eilandenrijk. Toen de Nederlanders verschenen, was het Maleis bovendien al enige eeuwen de contacttaal in de gehele archipel en de cultuurtaal in een veel groter gebied dan de omgeving van de Straat van Malakka.
Gezicht op Batavia (afbeelding: Atlas van Stolk)
De Portugezen en later de Nederlanders hebben het Maleis gebruikt om met de inheemse bevolking in contact te komen en het christendom te verspreiden. In de negentiende eeuw beschouwde de Nederlandse regering het Riau-Maleis, de Maleise variëteit die zich in de eeuwen daarvoor ontwikkeld had tot contact- en cultuurtaal in een groot gebied, als de standaardtaal voor officiële doeleinden. In de twintigste eeuw groeiden uit deze Maleise variëteit twee standaardtalen: het Indonesisch en het Maleisisch, dat gesproken wordt in de voormalige Britse koloniën Singapore, Maleisië en Brunei.
De tweede rivaal van het Nederlands was het Portugees. Portugese ontdekkingsreizigers, missionarissen en handelaars hadden hun taal al een eeuw voor de komst van de Nederlanders en Engelsen verspreid, eerst langs de kusten van Afrika en India, later ook in de Indonesische archipel. Dit Portugees met veel Maleise elementen werd de lingua franca van Oost-Afrika en Madagascar tot de Filippijnen. Ook de VOC maakte er gebruik van in contacten met Aziaten buiten de archipel en met Euraziaten van gemengd Portugees-Aziatische afkomst. In de meeste Bataafse gezinnen werd Portugees gesproken, vooral omdat dat de taal was van de slaven die de kinderen grootbrachten. Ook de kerk in Batavia bediende zich van het Portugees naast het Nederlands en het Maleis.
Tot ongeveer 1750 genoot het Portugees het meeste prestige, daarna verwierf het Maleis steeds meer aanzien onder de Europeanen. Het Nederlands was slechts de officiële taal van de VOC, vaak ook van de kerk, en in Batavia op een enkele school. Door de bevoorrechte positie van het Portugees en het Maleis kon er geen Nederlands met veel Maleise invloeden ontstaan: daar bestond geen behoefte aan. Nederlandse woorden drongen in deze periode dan ook nauwelijks door in het Maleis. Bescheiden Nederlandse bijdragen uit deze tijd zijn kakus, van kakhuis, en sopi, dat nog voortbestaat in koek-en-zopie.
| |
● Welvaart en scholing
In de negentiende eeuw veranderden als gevolg van de Franse Revolutie de opvattingen over opvoeding en onderwijs, ook bij het koloniale bestuur in Indonesië. Het ideaal van onderwijs voor iedereen, gestimuleerd en begeleid door de overheid, leidde in 1818 tot een besluit waarin scholen werden aangekondigd voor de inheemse bevolking. Maar tussen droom en daad stonden praktische bezwaren: het noodzakelijke geld ontbrak en ook gekwalificeerd personeel was schaars - in 1865 werden de twaalf miljoen inwoners van Java bestuurd door 175 Nederlandse ambtenaren. Er werden daarom uitsluitend scholen gesticht voor Europeanen. De vernederlandsing van de Europese gemeenschap kwam er langzaam door op gang, en er werd nog lang geklaagd over het gebrekkige Nederlands van de Europeanen.
In de tweede helft van de negentiende eeuw groeide de behoefte aan ambtenaren, ook Indische, die zowel het Nederlands als inheemse talen goed beheersten. Het werd de bevolking daarom op zeer beperkte schaal toegestaan Europese scholen te bezoeken. Ook werden er opleidingen gesticht voor inheemse leerkrachten, militairen en artsen.
De verbreiding van het Nederlands kreeg pas vaart in de twintigste eeuw, drie volle eeuwen nadat de Nederlanders in het rijk van Insulinde waren aangekomen. Rond 1900 was het gehele gebied onder het centrale gezag gebracht. Handel, nijverheid en landbouw bloeiden. De opening van het Suez-kanaal, stoomboten en later vliegtuigen hadden de afstand tussen Europa en Azië verkleind. Ook telegraaf en telefoon deden hun intrede. De samenleving verwesterste door een aanzwellende stroom Indiëgangers, onder wie voor het eerst ook veel Europese vrouwen.
| |
● Jongere broer
Nederland kwam tot de ontdekking dat het een ‘ereschuld’ had in te lossen tegenover zijn Aziatische onderdanen. De inlander promoveerde tot jongere broer. Deze Ethische politiek - aan de inheemse bevolking mag niets worden onthouden van wat Nederland welvarend heeft gemaakt - bevorderde het onderwijs op grote schaal. Nederlands werd de voertaal op alle opleidingen voor inheemse onderwijzers en ambtenaren. De toelating tot de Europese scholen werd verruimd. Inheemsen en Chinezen kregen scholen die gelijkgesteld waren aan de Europese. Er kwamen scholen voor voortgezet onderwijs. Door deze maatregelen groeide het aantal Indonesiërs die het Nederlands goed beheersten tot ongeveer 400.000 bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Bovendien zullen ten minste 100.000 Indonesiërs zich het Nederlands anders dan via het reguliere onderwijs eigen hebben weten te maken. Erg indrukwekkend is dit niet: het totale aantal Nederlandssprekenden maakte nog niet één procent uit van de toenmalige bevolking van zestig miljoen.
Beheersing van het Nederlands bracht goedbetaalde betrekkingen bij de overheid of het bedrijfsleven binnen bereik. Maar het was meer dan
| |
| |
een middel om de sociale ladder te beklimmen: het Nederlands was de toegangspoort tot de westerse cultuur. Steeds meer Indonesische intellectuelen adopteerden het Nederlands als omgangstaal, niet alleen in gesprekken met Europeanen, maar ook met vrienden en familieleden.
Ondertussen was het Maleis steeds belangrijker geworden. Officieel heeft het koloniale gouvernement nooit voor deze taal als regeringstaal gekozen. In de praktijk is het Maleis echter bevorderd door officieel gesteunde standaardisering en de verspreiding van literatuur. In 1927 doopten nationalisten Maleis om tot Indonesisch en een jaar later werd het Indonesisch uitgeroepen tot nationale taal, hoewel het veel minder sprekers telde dan bijvoorbeeld het Javaans of het Soendaas. Indonesisch werd het symbool van het groeiende nationalisme, hoewel menig Indonesisch intellectueel nog steeds het Nederlands als cultuurtaal prefereerde.
De Japanse bezetting in 1942 maakte abrupt een einde aan de discussie over de landstaal van de toekomst: de Japanners verboden het Nederlands en verhieven het Indonesisch tot de enige officiële taal. Toen Indonesië zich in 1945 onafhankelijk verklaarde, bleef het Indonesisch de nationale taal van de nieuwe republiek; het Nederlands was niet langer een serieus alternatief.
| |
● Na de onafhankelijkheid
Onderwijs op Ambon (foto: Koninklijk Instituut voor Taal- Land- en Volkenkunde, Leiden)
Na de geboorte van de republiek Indonesië is het Nederlands in de archipel niet plotseling verstomd. Ruim 200.000 Nederlanders, waaronder veel Indische Nederlanders, trokken naar Europa, maar honderdduizenden Indonesiërs met een goede beheersing van het Nederlands bleven in Indonesië, veelal intellectuelen die energiek de nieuwe natie opbouwden. De Indonesische elite zou het Nederlands nog lang gebruiken, ook in huiselijke kring. Nederlands kunnen spreken wás, en is nog steeds, het bewijs van een goede opvoeding.
Nederlands kunnen lezen is nog steeds onontbeerlijk voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de geschiedenis, antropologie, taalkunde, landbouw en bosbouw. Ook onder juristen zal de behoefte aan kennis van het Nederlands groot blijven, zo lang niet alle wetboeken in het Indonesisch zijn vertaald en voor Indonesië zijn bewerkt. En als delen van de wetboeken wel vertaald zijn, is enige kennis van het Nederlands nodig om de jurisprudentie te raadplegen. Het spreekt dan ook vanzelf dat in Indonesië nog steeds Nederlands wordt onderwezen.
| |
● Ateret hotperdom
De meer dan 5000 Nederlandse leenwoorden in het Indonesisch zijn natuurlijk het gevolg van de aanwezigheid van zoveel tweetaligen. Maar dat is slechts een deel van de verklaring. Toen het Indonesisch in rap tempo het communicatiemiddel moest worden van een moderne samenleving, drong een forse lening zich op als de oplossing om de eigen woordenschat aan te vullen. Daardoor schemert het Nederlands nog aan alle kanten door wetenschappelijke en technische termen heen, zoals in leksikograf, geofisika en sosiolog, die dertig procent van de leenwoorden uitmaken.
Andere Nederlandse woorden verschaften zich op een minder geregelde manier toegang tot het Indonesisch. Bijna veertig procent verwijst naar het openbare leven. Meer dan de internationale woorden geven ze een indruk van de verbreiding van de Nederlandse cultuur. Ze behoren tot het domein van de overheid en de politiek, zoals amtenar (ambtenaar), landrat (landraad) en partai (partij). Groot is ook het aantal woorden in de sfeer van het recht, zoals kasasi (cassatie) en konsiderans (considerans). Handel, industrie en nijverheid tonen - hoe kan het ook anders - eveneens de sporen van Nederlandse invloed: andil (aandeel), kasbuk (kasboek) en konfeksi (confectie).
Een taal beïnvloedt de woordenschat van een andere des te indringender, als de ontleningen naar intiemere zaken verwijzen dan werk, bestuur en wetenschap. Ruim twintig procent van de Nederlandse leenwoorden in het Indonesisch heeft betrekking op het alledaagse leven. Indonesiërs gaan naar hun werk met een aktentas, ze openen de deur met een sletel, dragen broeken met een ritsleting en een rim (riem). Vrouwen houden hun haar in model met een arnal (haarnaald).
Zelfs woorden die de persoonlijke omgang betreffen, zijn ontleend aan het Nederlands, zoals spontan en iritasi, krachttermen als hotperdom ‘verdorie’, aanspreekwoorden als om ‘meneer’ (oom), groeten als dah (dag!) en zelfs tussenwerpsels als toh (toch). Van veel van de laatste woorden is de betekenis verbleekt: om verwijst niet naar een bloedverwant en hotperdom mist nog meer dan verwante Nederlandse bastaardvloeken elke religieuze bijklank. Een Indonesische parkeerwachter kan iemand aansporen zijn auto achteruit in te parkeren met een beleefd ateret hotperdom. Het is een tekenend voorbeeld van de Nederlandse aanwezigheid in de Indonesische taal: vervaagd maar onuitwisbaar.
Van Jan de Vries, Roland Willemyns en Peter Burger verschijnt in september bij uitgeverij Prometheus Het verhaal van een taal. Negen eeuwen Nederlands. Dit artikel is een sterk bekort deel uit het hoofdstuk ‘Nederlands buitengaats’.
|
|