| |
| |
| |
Kroka en heilhitlergras
Over de groepstaal van de NJN
René Appel en Julia de Groot - Vakgroep Algemene Taalwetenschap, Universiteit van Amsterdam
‘De Gooise matras diende op de vergadering over het zoka op Skylge een pindakaasmotie in.’
Voor de meeste mensen is deze zin volstrekt onbegrijpelijk. Hoe kan een matras een motie indienen, en dan nog wel een pindakaasmotie, wat is een zoka, en waar ligt Skylge? Is Skylge eigenlijk wel een plaats? Een selecte groep Nederlanders kan deze vragen beantwoorden: NJN'ers en oud-NJN'ers. NJN staat voor Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie, een in 1920 opgerichte jeugdorganisatie met een groot aantal regionale afdelingen, waarvan de leden zich richten op de natuurstudie, onder andere tijdens zomerkampen (zoka's), bijvoorbeeld op Terschelling (Fries: Skylge).
| |
Geitewollen sokken
NJN'ers hebben zich altijd anders gevoeld dan hun leeftijdgenoten, en vonden hun meeste vrienden en vriendinnen in de NJN. Ze zien de NJN als een eigen gemeenschap met eigen normen, gewoonten en humor. In de Volkskrant van 27-11-1990 werd een lid van het NJN-bestuur, Jelka Both, geïnterviewd naar aanleiding van het zeventigjarig bestaan van de bond. Volgens haar is de NJN nog steeds een apart wereldje. ‘In de kampen, waar we alles zelf doen, stevig studeren en leren organiseren, wordt vegetarisch gekookt. Alcohol is er niet toegestaan, en er wordt alleen in aparte hoekjes gerookt. We hupsen (volksdansen, red.) nog altijd. Maar swingen en disco zijn ook populair. Dat is voor mij een teken dat de NJN niet langer buiten de maatschappij staat, niet meer zo elitair en afgesloten is.’
Bij de eigen normen van een eigen wereldje hoort ook een eigen taalgebruik. Er zijn in principe twee redenen voor het ontstaan van wat we een ‘groepslect’ kunnen noemen. De eerste reden is gebaseerd op het groepsgevoel: wij tegenover hen. De taal dient om de grenzen van de eigen groep te markeren. Onderling gedeelde, maar door anderen niet gebruikte (en vaak niet begrepen) taalvormen versterken het groepsgevoel. Wat dat betreft heeft taal dezelfde functie als kleding. In bovengenoemd interview staat dan ook vermeld dat de ‘ware NJN'er’ zich nog steeds kenmerkt door ‘afwijkende kleding, klompen en geitewollen sokken’.
| |
● Sjokkende matrassen
Het groepslect van de NJN bevat tientallen woorden die deze achtergrond hebben, zoals damesondergoed (gekleurde hageltjes), groene zeep (pruimenjam), heilhitlergras (schaduwgras of poa nemoralis, waarvan de blaadjes altijd schuin omhoog staan zoals de arm in een Hitlergroet), jajem (appelmoes met aardbeienjam), klunzenbijbel (de flora van Thijsse, geschikt voor beginners) en TV (torenvalk). Voor de buitenstaander die voor het eerst met het NJN-lect kennis maakt, is het grote aantal eigen NJN-woorden voor etenswaren overigens opvallend.
Een tweede reden voor het ontstaan van een eigen jargon is gelegen in het feit dat er groepsspecifieke zaken zijn, waarnaar met een eigen woord wordt verwezen. Die woorden hebben dan vervolgens ook weer het ‘samenbindend’ effect van het eerste soort woorden. Voorbeelden zijn CIA (centraal inkoopadres), dee-excursie (districtsexcursie), hongerlappenkist (kist op een kamp waar wat brood en beleg in zit voor de mensen die 's avonds nog honger krijgen), matras (materiaalassistent) en sjokken (planten determineren).
| |
Tussen afko en verko
Woorden in het NJN-lect worden over het algemeen op dezelfde manieren gevormd als in andere groepstalen. Hieronder volgt een opsomming van verschillende typen, waarbij vergelijkbare voorbeelden gegeven worden uit recente publikaties over jongerentaal (Hoppenbrouwers, 1991) en de taal van de lesbische subcultuur (Kunst en Schutte, 1991). Dit overzicht is gebaseerd op de doctoraalscriptie van Julia de Groot over NJN-taal. Zij is oud-lid van de NJN. Ten behoeve van haar onderzoek is zij bij zichzelf en andere (oud-)NJN' ers te rade gegaan om het NJN-lect in kaart te kunnen brengen.
| |
Afkortingen
Dit zijn woorden als IWG (insektenwerkgroep), KC (kampcommissie) en DTV (districtstabellenverkoper). Waar dat mogelijk is, probeert men op afkortingen uit te komen die al een betekenis hebben in de standaardtaal, zoals NSB (Nederlandse Soortenjagers Bond) en het eerder genoemde CIA, dat dan ook op z'n Engels wordt uitgesproken.
| |
| |
| |
Afkortingen: acroniemen
Acroniemen vormen in feite een bijzonder type van de eerste categorie: het zijn afkortingen die in principe uitspreekbaar zijn als Nederlands woord. Soms zijn acroniemen in vorm gelijk aan bestaande woorden in het Nederlands (bijv. PEN: Provinciaal Electriciteitsbedrijf Noord-Holland), soms zijn het mogelijke woorden in het Nederlands, zoals SEP (Stichting Economische Publikaties).
Vrijwel alle acroniemen in het NJN-lect zijn woorden die in het standaard-Nederlands al een betekenis hebben. Voorbeelden zijn: DAS (Districts- en afdelingssecretaris), BAL (bonte-avondleider) en DROL (Districts- en regio-overleg). In het taalgebruik van de NJN komen aanzienlijk meer afkortingen (al of niet in de vorm van acroniemen) voor dan in de bovengenoemde boeken over jongeren- en lesbotaal. Hoppenbrouwers vermeldt bijv. a.b. voor afstandsbediening en Kunst en Schutte D.I.Y. (afkorting van het Engelse Do It Yourself voor ‘solosex’). De afkortingen in het NJN-lect hebben voor het merendeel betrekking op de bond als organisatie, en verwijzen vaak naar bestuurlijke functies en dergelijke.
| |
Verkortingen
Dit zijn woorden waarvan een deel ‘afgehakt’ is, vergelijkbaar met bieb (bibliotheek) en auto (automobiel). Hoppenbrouwers noemt deze woorden, in navolging van Kuitenbrouwers Turbotaal, ook ‘afko's’: afkortingen, maar ter onderscheiding van de eerste twee soorten prefereren wij de term ‘verkortingen’. In het taalgebruik van NJN'ers komen verkortingen voor als konvo (convocatie) en binok (binoculair). Een woord als konvo wordt overigens niet exclusief binnen de NJN gebruikt, maar ook in andere organisaties.
Bij functie-omschrijvingen is een voordeel van het gebruik van deze verko's dat het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk niet meer behoeft te worden weergegeven: admin (administrateur/-trice), redak (redacteur/-trice). Misschien biedt dit ook een uitweg uit de zich nog immer voortslepende discussie over mannelijke versus vrouwelijke beroepsnamen. In het ‘Lesbiaans’ van Kunst en Schutte komen deze verkortingen nauwelijks voor, maar in de jongerentaal zoals opgetekend door Hoppenbrouwers des te meer: aso (asociaal figuur), fana (fanatiek, fanatiekeling) en frika (frika(n)del).
| |
Samengestelde verkortingen
Dit type wordt gevormd door de verkortingen van twee delen van een samenstelling weer te combineren tot een woord, zoals bovo (bondsvoorzitter), kroka (krokuskamp) en tompu (tomatenpuree). Net zoals bij acroniemen zijn alleen díe samengestelde verkortingen echt geslaagd die al als woordvorm bestaan, zoals matras (materiaalassistent). In een enkel geval beslaat een ‘samverko’ twee woorden, zoals kommater (commissaris materiaal).
‘NJN-woorden als luizeveren doen jongeren die niet tot de NJN behoren waarschijnlijk te veel aan een buma denken’
De Lingua Lesbo kent betrekkelijk weinig woorden van dit type (een voorbeeld: jobi voor ‘jonge biseksueel’), maar de jongerentaal des te meer: bokie (boerenkinkel), buma (burgermannetje) en ruko (rum-cola).
| |
Fonologische vervormingen
Woorden uit deze categorie worden gevormd door de klanken in bestaande woorden te vervormen, zoals stierepis voor ‘spiritus’ en gieter voor ‘gitaar’. Dergelijke woorden worden ook wel gebruikt in de algemene Nederlandse omgangstaal, en zijn dan ‘grappig’ bedoeld. In NJN-taal is dat niet het geval. Het zijn de gewone, algemeen gebruikte vormen. Volgens Hoppenbrouwers komen in jongerentaal af en toe andere typen vervormingen voor, zoals gepermanenteerd (gepermanent). NJN-woorden als luizeveren (lucifers) doen jongeren die niet tot de NJN behoren waarschijnlijk te veel aan een ‘buma’ denken.
| |
Bestaande woorden met een nieuwe betekenis
In sommige gevallen staat de NJN-betekenis van woorden van dit type redelijk tot zeer dicht bij de oorspronkelijke betekenis, zoals hupsen (volksdansen), klooien (spelen/stoeien/plagen/lastig doen) en kots (zelfgemaakt broodbeleg van groente of stamppot van de vorige dag). Voor andere woorden is die relatie veel minder duidelijk, bijvoorbeeld bij beerput (soort dag- of logboek), knuppel (degene die op kampen het kampmateriaal verzorgt) en tochten (ongevraagd iets lenen).
Via betekenisverschuiving van bestaande woorden worden in alle groepstalen veel ‘nieuwe woorden’ gevormd. (We zetten ‘nieuwe woorden’ hier tussen aanhalingstekens omdat de woordvorm gelijk blijft, en alleen de betekenis verandert.) Kunst en Schutte hebben uit deze categorie onder andere bloem (vrouwelijk geslachtsdeel) en plakplaatje (kleffe dame die als een zwaan-kleef-aan om andere dames heen cirkelt) in hun lexicon van de lesbotaal opgenomen. Hoppenbrouwers vermeldt onder andere graftak (pessimist, stille jongen) en kanaalzwemmen (zappen). Er is vaak een overduidelijke metaforische relatie tussen de oude en de nieuwe betekenis.
| |
Nieuwe samenstellingen
Een relatief groot deel van de NJN-woordenschat bestaat uit nieuwe samenstellingen zoals gaatjessleef (schuimspaan), tijgerfilm (toiletpapier) en platgeslagensinterklaasmutsjesmos (kantmos/lophocolea bidentata). Dit laatste woord is een voorbeeld van een paradoxale kant van het groepsjargon. Enerzijds is er de sterke neiging om veel af- en verkortingen te gebruiken, anderzijds worden soms juist lange woorden of woordcombinaties gevormd. Deze schijnbare tegenstrijdigheid, die ook kenmerkend is voor jongerentaal, waarin bijvoorbeeld gele spa (met slagroom) wel voor ‘bier’ wordt gebruikt, komt waarschijnlijk voort uit een behoefte tot taalspel. Daarom leidde in de NJN de vorming van het
| |
| |
woord matras al snel tot het gebruik van Gooise matras (materiaal-assistent van het district 't Gooi).
In het Lesbiaans komen wel nieuwe samenstellingen voor, zoals methadondame (surrogaat-partner) en slettebak (promiscue dame), maar de lange samenstelling is zeldzaam.
| |
Nieuwe woorden
Met het begrip ‘nieuwe woorden’ doelen we hier op werkelijk nieuwe woordvormen, uiteraard afgezien van de hierboven al genoemde categorieën als de samengestelde verkorting. We dachten één nieuw woord te hebben gevonden: preu (stamppot), maar dit schijnt ook in andere kringen te worden gebruikt in ongeveer dezelfde betekenis. In het taalgebruik van lesbiennes komen nieuwe vormen niet voor. De jongerentaal kent er wel tamelijk veel: bolken (op een feest tegen elkaar hangen met of zonder muziek), zaffel (rare mafkloot) en zwaap (lange slungel). Het is overigens niet duidelijk in hoeverre die nieuwe woordvormen oorspronkelijk dialectwoorden zijn die een (deels) nieuwe betekenis hebben gekregen.
| |
Leenwoorden en uitdrukkingen
De categorie van de leenwoorden (al of niet vernederlandst), die een belangrijk deel van de groepsspecifieke woorden beslaat in de jongeren- en lesbotaal, is in het NJN-lect afwezig. Verder wordt jongerentaal in sterke mate gekenmerkt door woorden (al of niet verkortingen) met een o-, ie- of a-uitgang, zoals brillo (brildrager), popie (iemand die populair is of het graag wil worden) en giga (reusachtig, heel goed en heel groot). Vooral de o-uitgang lijkt tamelijk produktief.
Ten slotte kent de NJN-taal slechts een enkele uitdrukking (oude sok voor ‘oud-lid’), terwijl die met name in jongerentaal nogal eens voorkomen, zoals een vette bek halen (bij een snackbar gaan eten) en in z'n achteruit zetten (overgeven); dat ze hier samen worden genoemd, berust op louter toeval. Een belangrijk verschil tussen NJN-taal en jongerentaal is natuurlijk dat de eerste ontstaan is op basis van een decennialange traditie, terwijl jongerentaal bijna per definitie vluchtig en modieus is.
| |
● Besloten groep
Tot nu toe hebben we verschillende benamingen gebruikt voor groepsspecifiek taalgebruik: -lect, jargon en taal. Het is niet duidelijk welk begrip de voorkeur zou moeten verdienen. Het woord ‘taal’ is waarschijnlijk te veelomvattend, zeker waar de kenmerkende eigenschappen vooral lexicaal van aard zijn. En hoe kenmerkend zijn die eigenschappen? Veel woorden uit het lesbiaans van Kunst en Schutte worden algemeen gebruikt, en zijn verre van groepsspecifiek, zoals vrouwencafé en promiscuïteit. Hetzelfde geldt voor jongerentaal. Het boekje van Hoppenbrouwers bevat woorden als del, disco en toetsenspeler.
Verder kennen en gebruiken lang niet alle leden van de ‘doelgroepen’, respectievelijk lesbiennes en jongeren, de verzamelde woorden, en als ze een bepaald woord al gebruiken, gebeurt dat variabel. In de NJN ligt dat anders, en dat heeft vermoedelijk te maken met het feit dat de NJN veel sterker een besloten organisatie is. Alle NJN-leden weten dat een pindakaasmotie een ‘onzinmotie’ is (alleen bedoeld om op een vergadering enig discussievuur te laten ontbranden), en ze zullen nooit onzinmotie zeggen in plaats van pindakaasmotie: het gebruik is niet variabel maar categoriaal. Vergelijking van drie groepslexica leert niet alleen dat de oorsprong van nieuwe woorden kan verschillen tussen groepen, maar ook dat er vermoedelijk een verband is tussen de ‘isolatiefactor’ van een groep en de variatie in het gebruik van die nieuwe woorden. Hoe hoger de isolatiefactor, des te categorialer het gebruik.
|
|