Onze Taal. Jaargang 62
(1993)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |||||||||
■ Houdoe
| |||||||||
Naschrift redactieDe redactie ontving een tiental reacties waarin wordt aangetoond dat houdoe al tientallen jaren voor 1940 bestond in Nederland. De oudste vindplaats stamt uit 1836. Sommige inzenders voerden als extra argument aan dat een welkomstgroet (how do you do) geen afscheidsgroet (houdoe) kan worden; het is opmerkelijk dat deze verandering zich wel voltrokken heeft met hoi/hai. Met deze reactie sluiten wij de discussie over houdoe. | |||||||||
■ Toast-methode
| |||||||||
■ Epidemische klankverandering
| |||||||||
■ Meervoudsvorming
| |||||||||
Naschrift redactieHet s-meervoud neemt inderdaad toe, maar de hier gesignaleerde vormen zijn daar geen goede voorbeelden van. We hebben hier namelijk niet met een meervouds-s te maken maar met een tussen-s in een naar achter geplaatst deel van een samenstelling: 35-lampskerstverlichting en 8-kops-koffiezetapparaat. Die s komen we ook tegen in 18-karaats goud en in samenstellingen als tweepersoonsbed, tweebaansweg, vierkwartsmaat en eengezinswoning. | |||||||||
■ ‘Mag ik dat smaken?’
| |||||||||
[pagina 95]
| |||||||||
lijke naar onovergankelijke werkwoorden. Daar wil ik graag een voorbeeld aan toevoegen van het omgekeerde proces. Kinderen zijn vaak een bron van creatieve vondsten, op alle taalfronten. Ik ontdekte enkele ‘werkende werkwoorden’ in het taalgebruik van mijn kinderen (leeftijd 6, 8 en 11 jaar). Ze gebruik(t)en smaken in plaats van proeven, (‘Mag ik dat smaken?’, ‘Ik kan niks smaken’). Ook het werkwoord passen gebruiken ze op een afwijkende manier. In plaats van ‘die broek past mij niet’, zeggen ze ‘die broek pas ik niet’ of ‘ik pas die broek niet’; het klinkt heel vanzelfsprekend, maar het betekent natuurlijk iets anders. | |||||||||
■ Missen, wijzigen: opzettelijk dubbelzinnig?
| |||||||||
■ Beste/lieve/geachte mevrouw Flik
|
- | de geadresseerde tutoyeer (soms al na één ontmoeting, ook al begin ik steevast met u-zeggen); |
- | tegelijkertijd een zakelijke relatie met de geadresseerde heb. |
In dat geval schrijf ik: ‘Geachte mevrouw Flik, beste Marijke’. In het verloop van de brief tutoyeer ik Marijke, zij het niet te nadrukkelijk. Het blijft een zakelijke brief, alleen met een vriendelijke toon.
■ Cirkelredenering
Rob Zuiker - Weesp
De behandeling van de cirkelredenering door Van Eemeren en Grootendorst in het decembernummer heeft aanleiding gegeven tot een interessant misverstand. Ter illustratie van deze drogreden kozen Van Eemeren en Grootendorst een redenering van Karel van het Reve, die uitlegt hoe je kunt weten of een lepel van zilver is:
Een lepel is van zilver als je er een grijze streep mee kunt trekken op een stuk kunstdrukpapier. En hoe weet je of papier kunstdrukpapier is? Van het Reve: Papier is kunstdrukpapier als je er met een zilveren lepel een grijze streep op kunt trekken.
In het februari/maartnummer bestrijdt de heer J. Bakker dat het hier om een drogreden gaat. Hij merkt op dat deze methode door juweliers daadwerkelijk wordt toegepast, en met succes. Wat zou er verkeerd kunnen zijn aan een redenering die het gewenste effect blijkt te sorteren? De heer Bakker heeft niet helemaal ongelijk, al begaat hij een vergissing; om die te verduidelijken moeten we aandacht schenken aan de context.
Stel dat ik in een kamer zit met links van mij een berg lepels en rechts een stapel papier. Ik weet niet of er zilveren lepels tussen zitten en hoeveel dat er zijn, en heb geen idee of er kunstdrukpapier bij is, en zo ja, om hoeveel vellen het dan gaat. Het enige waarover ik beschik zijn de twee uitspraken van Van het Reve, waarvan ik weet dat ze waar zijn. Kan ik nu vaststellen welke lepels van zilver zijn of welke vellen kunstdrukpapier zijn? Nee. Ik kan krassen wat ik wil, maar zelfs áls ik grijze strepen te voorschijn tover, zegt me dat niets: wie weet geven andere metalen op andere papiersoorten ook grijze strepen. Op zichzelf geven de twee uitspraken van Van het Reve geen uitsluitsel over de aard van welke lepel of welk stuk papier dan ook.
Toch valt er aan deze cirkelredenering te ontsnappen. Wat daarvoor nodig is, is een derde uitspraak. Het voorbeeld laat twee mogelijkheden toe: er kan een tweede methode zijn om te bepalen of een lepel van zilver of een vel papier kunstdrukpapier is. Dat levert dan een standaard op.
Door deze toelichting blijkt dat de zaak anders ligt. De twee uitspraken van Van het Reve vormen nog steeds een cirkel, maar die is niet langer vicieus. Karel van het Reve weet dat, en Van Eemeren en Grootendorst ook: daarom vatten ze de redenering op als een grap, en niet als een serieuze drogreden. Het blijft niettemin wel degelijk een cirkelredenering.
■ Makelaarstaal [1]
Patrick de Leede - Leidschendam
Op blz. 49 van nummer 2/3 schrijft Stella Tholhuijsen over ‘makelaarstaal’. ‘Makelaars zijn kakelaars’, zegt men wel. Uit ervaring weet ook ik inmiddels van welk eufemistisch jargon makelaars zich bedienen. Het was even wennen, maar na enkele weken was ik als woningzoekende prima in staat de makelaarsbegrippen redelijk snel te ‘vertalen’.
• | ‘beperkt in zijn maatvoering’: een kippenhok |
• | ‘(royaal) tussenherenhuis’: een rijtjeshuis |
• | ‘halfvrijstaande villa’: een twee-onder-een-kap |
• | ‘beknopte villa’: een vrijstaand kippenhok |
■ Makelaarstaal [2]
Jac Aarts - redacteur/tekstschrijver, Maastricht
In nummer 2/3 constateert mevr. Stella Tholhuijsen nogal wat overdrijvingen in het taalgebruik van makelaars; ze vraagt zich af ‘of woorden en werkelijkheid wel met elkaar in overeenstemming zijn’. Mijn antwoord op haar vraag is heel duidelijk: nee! Woorden en werkelijkheid zijn niet met elkaar in overeenstemming en dat kan ook niet anders, want het is reclame. Alle reclame neemt immers een loopje met de realiteit. Makelaars willen huizen verkopen en stellen de zaken wat mooier voor dan ze zijn. Elke niet-domme aspirantkoper weet dat en speelt het spelletje mee.
Een spelletje? Jawel. En een beetje gevoel voor humor kan daarbij geen kwaad. In dit stadium hoeft u, aspiranthuizekoper, alles nog niet zo letterlijk te nemen. U wilt een carport? Bedenk dan wel dat dat een fraaie term is voor ‘een afdakje op vier palen waaronder regen, vorst en hagelstenen vrij spel hebben met uw gestaalde perfectie’ (Robert-Henk Zuidinga in Makelaars zijn taalkunstenaars). Als u leest ‘onderhoud matig’ dan weet u dat u nog maandenlang elk weekeinde de verfkwast zult moeten hanteren. En zo kun je doorgaan. U zoekt een drive-in-woning? Bedenk dan dat u vaak zult moeten traplopen, want waar de huiskamer zou moeten zijn, staat nu uw heilige koe.
Dat neemt natuurlijk niet weg dat er grenzen zijn. Het kopen van een huis is een van de belangrijkste dingen die men in het leven kan doen. Makelaars moeten dus terughoudend zijn en in ieder geval de grenzen van correctheid en goede smaak in het oog houden. Zoals voor alle reclame worden die grenzen in eerste instantie gesteld door de makers van de advertentie, en in laatste instantie door de Reclame Code Commissie. Zoals ‘Is er koffie na de dood?’ afgekeurd werd, zo kan dat ook het geval zijn met advertenties die een krot aanprijzen als een riante villa. Houden makelaars deze grenzen te weinig in het oog? Ik denk van niet, maar die vraag kan pas beantwoord worden na grondig onderzoek.
■ Aan het beeldscherm
Rob Sijmons - Amsterdam
Voor de Taaladviesdienst was het een probleem of mensen voor dan wel achter hun beeldscherm werken (Onze Taal 2/3). Wat is ertegen om het probleem te omzeilen door aan het beeldscherm te gaan zitten (zoals je bijvoorbeeld ook aan de toog zit)?
Naschrift redactie
De oplossing van Rob Sijmons heeft onzes inziens één nadeel: zitten aan betekent al ‘aanraken’. De zin ‘Wie heeft er aan mijn beeldscherm/computer gezeten?’ is dubbelzinnig en zal door taalgebruikers dus liever worden vermeden. ‘Achter de computer zitten’ heeft dit nadeel niet.
■ Sjibbolet
Dr. Frans Debrabandere - Brugge
Als voorbeeld van een sjibbolet geeft F. Jansen in nummer 2/3 het wachtwoord van de Vlamingen tijdens de Brugse Metten (18 mei 1302): Scilt ende Vrient. De auteur meent dat wie ‘de sch-klank niet kon nazeggen’ als Fransman werd beschouwd. Maar hij heeft er niet aan gedacht dat de Bruggelingen in 1302 nog helemaal geen modern Nederlands spraken. Ze zeiden dus niet ‘schild’, maar ‘skilt’. Deze sk-uitspraak is nog altijd bewaard in het zuiden van West-Vlaanderen, de streek van Kortrijk, en ook in het Pajottenland.
De vraag is nu of de Fransen die sk niet konden uitspreken, aangezien ze toch woorden hebben zoals escalier. Welnu, het Frans heeft geen oude woorden die met sk beginnen. De Latijnse woorden met sc kregen in het Oudfrans een e voorgevoegd. Latijns scola werd Oudfrans escole (waaruit école), en ons (nog Zuidnederlandse) woord schalie (= lei) werd Oudfrans escaille. De Fransen zullen het Middelvlaamse sjibbolet dus als ‘eskielt ende vrient’ hebben uitgesproken en zich daardoor verraden hebben.
■ Vernederlandsen als praktische aanpak
G.F. Makkink - Wageningen
Als ik in nummer 2/3 op blz. 43 dat lijstje met aan het Engels ontleende werkwoorden zie, dan vraag ik me af: waarom al dat geklungel? Het lijkt wel of de Engelse spelling en grammatica ons heiliger zijn dan de identiteit en het gemak van onze eigen spelling en grammatica. Wees praktisch en blijf Nederlander: als we woorden importeren doen we dat voor ons gemak en niet uit respect voor vreemde talen. Spel dus: barbekuën, annuleren (niet kanselen), kwizzen, mengde (niet mikste), plankzeilde (niet surfte), gedoopt, gesjookt, geliesd(e), gekrost, getost, gejeld, gelobbied.
Heiligverklaren van vreemde talen en spellingen maakt dat sommige teksten er uitzien als muurtjes van buitenlandse stenen die zijn gemetseld met Nederlandse kalk. Het is alsof we onze driekleur uithangen waarin we vreemde vlaggetjes hebben gezet. En dan nog vragen of het Nederlands teloor zal gaan! Taalevolutie zal leiden tot identiteitsverlies van de taal als de spelling-deskundigen zich meer gedragen als orthodoxe etymologen dan als practici.
■ Oppassén in Bulgarije
Mevr. M.R.J. Greep - Maassluis
Leon van den Berg beweert in Onze Taal 2/3 dat hij in een Bulgaars dorpje door een klein meisje aangesproken werd met het Nederlandse woord ‘Oppassen!’ De Bulgaar die vervolgens de herkomst van dat ‘Nederlandse’ woord verklaarde, beschikt ongetwijfeld over een vruchtbare fantasie, en volgens mij zit hij nog steeds in een hoekje na te hikken van het lachen omdat hij zijn Nederlandse vriend op een schitterende manier in de maling genomen heeft. Het Bulgaarse bijvoeglijk naamwoord opasen betekent namelijk ‘gevaarlijk’.
De verklaring van de uitroep van het lieve kind ligt mijns inziens nogal voor de hand: ofwel ze vond de situatie gevaarlijk, maar ze was nog te klein om aan dat gevoel op grammaticaal correcte wijze uitdrukking te geven, ofwel ze vond de heer Van den Berg maar een ‘opasen cŏvek’ oftewel een gevaarlijk sujet.
Zo zie je maar weer dat onze nationale Nederlandse trots ook wel eens te snel gestreeld wil wezen!