Onze Taal. Jaargang 62
(1993)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
[Nummer 4] | |
[pagina 63]
| |
Het jargon van politiciWillem Witteveen - hoogleraar encyclopedie der rechtswetenschap, KUB Tilburg‘Het doorschrijden van een taakstellend pad.’ Als de politicus jargon als mistspuit gebruikt, is er voor de burger geen doorkomen aan. Jargon geeft gezag en bespaart gezichtsverlies. Over de onontkoombaarheid van het ‘volumebeleid’. De onduidelijkheid van de politiek is welhaast spreekwoordelijk. De wegen der politici zijn ondoorgrondelijk; hun woorden gelijken op mist, hun geruzie voltrekt zich achter zwart glas, waardoor men niets ziet. Aldus de heersende mening, fraai vertolkt door Gerrit Komrij: ‘Het gaat om de macht van het geluid. De Nederlandse woordvoerder heeft een reken pletmachine in zijn halsgat die verbale elastiek afscheidt.’Ga naar eind* En hij vervolgt: ‘De publieke zaak is, wat de taal betreft, een publiek gevaar. (...) Nooit, al hield ik het minutenlang vol, heb ik kunnen doorvorsen waarover de Nederlandse minister-president het precies had. De taal die door politici wordt verkracht en opgeblazen - het duurt even voordat je het doorhebt, met al die verminkingen - is een andere taal.’
Het is inderdaad niet moeilijk onbegrijpelijke politieke taal te vinden. We hebben zelfs een woord voor zulke ‘verbale elastiek’: het Lubberiaans. En Lubbers is niet de enige spreker van deze taal: er wordt in politieke discussies heel wat ‘afgeconcludeerd’, ‘zo samengevat’, ‘bevraagd’ en ‘een inbreng gehad in de discussie’. Mocht men deze uitdrukkingen nog ongeveer kunnen volgen, moeilijker is dat bij ‘de verdeling van pijnpunten’, ‘het nemen van een hobbelprobleem’ en het ‘doorschrijden van een taakstellend pad’. Het probleem is kortom het politieke jargon, dat zich aan ieder die over politieke onderwerpen publiekelijk het woord voert, kennelijk onafwendbaar opdringt, zozeer zelfs dat het soms inderdaad lijkt of er in politieke kringen een andere taal gesproken wordt. | |
● Vaag én duidelijk zijnToch valt het met de beweerde onbegrijpelijkheid van de politiek vaak wel mee. Neem als voorbeeld de recente discussie over wat er moet gebeuren met illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen. De opinieleiders van PvdA, CDA en VVD lieten er om het hardst geen twijfel over bestaan dat er tegen hen moet worden opgetreden. Staatssecretaris Kosto vond zelfs dat ‘we mensen wier problemen we hier niet op kunnen lossen, moeten laten verdwijnen’. Dat liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Er stak een storm van protest op. Waar bleef de zo geroemde tolerantie en gastvrijheid? De dankbaarheid jegens mensen die werk doen dat Nederlanders niet willen doen? Het woord verdwijnen riep een helder beeld op: de verdwijningen die plaatsvinden in veel landen waar de mensenrechten niet geëerbiedigd worden. Haastig bood Kosto zijn excuses aan, maar niet voor de inhoud van zijn voorstel. ‘Laten verdwijnen is een term die in dit kader niet valt te gebruiken. Een tactische fout.’ De discussie ging inmiddels niet alleen meer over de vraag of met politiegeweld illegalen het land uit moeten worden gezet. Minister Pronk greep de gelegenheid te baat om Nederland om te dopen tot ‘immigratieland’. Daarmee vertolkte hij een minderheidsopvatting. In CDA, PvdA en VVD bleef men voor een hard optreden tegen mensen zonder verblijfsvergunning. Alleen in veel bedektere bewoordingen. De fractieleider van het CDA in de Eerste Kamer, Kaland, haalde maar weer eens het ook uit de discussie over de WAO bekende ‘volumebeleid’ van stal. Wie een ‘strikt volumebeleid’ voorstaat, wil ook geen illegalen maar verwekt geen oproer. De rek- en pletmachine heeft dan zijn werk gedaan.
Zo zien we het politieke taalgebruik aarzelen tussen duidelijkheid en verhulling. Dat heeft zijn redenen. Duidelijkheid is een in het oog lopende politieke deugd. Het is altijd een aardige zet om de tegenpartij onduidelijkheid te verwijten. De kiezers hebben er immers recht op te weten waar een politicus voor staat. En onduidelijke politici kunnen hun achterban niet overtuigen Maar duidelijke taal is gevaarlijk, want er is dan kritiek mogelijk. Er ontstaat discussie en dat loopt gemakkelijk uit de hand. Daarom wil de politicus tegelijk duidelijk zijn en veel in het vage laten. Hij kiest de aanval maar toch ook de verdediging. En zo komt hij stil te staan, zich verstrikkend in eigenaardige uitdrukkingen. | |
● De mistspuit gebruikenPolitiek is theater. Elke dag kun je via de media een deel van de handeling volgen. Het is dan wel wezenlijk om de op het toneel gebezigde retoriek op waarde te kunnen schatten. Het eerste obstakel dat zich aandient, is uiteraard de aard van het vocabulaire zelf. We moeten dan onderscheid kunnen maken tussen het ‘bewust verhullende taalgebruik’ en het ‘onvermijdelijke politieke jargon’. Bewuste verhulling, door Marc Chavannes beeldend het gebruik van de mistspuit genoemd, heeft vooral defensieve doeleinden. Wie zich achter verbale mist kan verbergen, ontkomt aan de kritiek van de tegenspeler. Achter een wolk van gewichtig klinkende woorden heeft men ook een goed excuus om stil te blijven zitten; door | |
[pagina 64]
| |
de verbale energie lijkt het of er intussen nog wat gebeurt. Als staatssecretaris Gabor een rapport over de dreigende ondergang van de bossen wil afwimpelen, benadrukt hij eerst dat nader onderzoek (door zijn eigen staf) dringend gewenst is, en als de uitkomsten er zijn en het oorspronkelijke rapport wat uit de aandacht is weggezakt, verklaart hij dat het door hem al ingezette beleid met nog meer kracht ter hand moet worden genomen. Er wordt zo met veel gesis en geblaas een pas op de plaats gemaakt. Einde bericht. Verhulling en uitstel gaan hand in hand. Het gebruik van de mistspuit heeft echter ook een constructieve kant. Een politicus kan zich niet de hele tijd op concrete uitspraken vastleggen; om flexibel op toekomstige ontwikkelingen in te spelen is speelruimte nodig en heeft men dus behoefte aan open formuleringen die weinig meer zeggen dan dat men van goede wil is. De sociale vernieuwing is een voorbeeld. | |
● InsiderstaalHeel anders is het met het onvermijdelijke jargon. Dit is de taal die alleen voor een kleine groep insiders duidelijk is en voor het grote publiek mistig blijft. Het hobbelprobleem, al gememoreerd, is bijvoorbeeld een ‘tijdelijke stagnatie in de daling van het financieringstekort’. Voor mensen die zich dagelijks bezighouden met het financiële beleid, is het spreken over een hobbelprobleem volstrekt duidelijk; het is een efficiënte manier om te zeggen wat je bedoelt. Jargon is in een complexe samenleving als de onze onuitroeibaar. Je vindt jargon overal waar groepen een bepaalde deskundigheid zeggen te bezitten. Medici, juristen, economen, accountants, biologen: allen hebben hun eigen vaktaal. De politieke taal is de rioolput waarin al deze vaktalen hun jargon deponeren, omdat de politiek moet beslissen over beleid dat al die specifieke deskundigheden omvat, zoals bijvoorbeeld het geval is bij de reorganisatie van de gezondheidszorg. In de onvermijdelijkheid van het jargon toont de samenleving haar ingewikkeldheid. En aan alle geleende woorden voert het losse netwerk van politici, bestuurders, ambtenaren en journalisten dan nog zijn eigen insiderswoorden toe (verkokering, kaasstolp, bilateraaltjes). Jargon kan heel goed verhullend gebruikt worden (zoals Kaland deed toen hij het lot van de illegalen verpakte in het technisch klinkende economenwoord volumebeleid). De lijn tussen verhullende taal en onvermijdelijk jargon is moeilijk te trekken. Maar er bestaat ook nietverhullende insiderstaal. De grote vraag is natuurlijk wie daar iets aan heeft. | |
● Jargon geeft gezagJargon heeft vooral betekenis voor de communicatie tussen mensen die dezelfde deskundigheid bezitten. Economen moet je hun multiplier gunnen, want hun debat over de manier waarop de overheid de economie kan stimuleren, zou ernstig worden geschaad als telkens opnieuw de hele gedachtengang van Keynes (waar multipliers in voorkomen) moet worden uiteengezet. Juristen hanteren een technische omschrijving van het begrip causaliteit, die niet de hele tijd ter discussie moet staan. Als politici met economen en juristen praten, zullen ze dezelfde taal moeten spreken om in dat gesprek voor vol te worden aangezien. Wie niet laat zien deskundig te zijn, kan zich geen beslissend oordeel permitteren (en daar zijn politici nu juist voor). Er zijn voor politici méér voordelen verbonden aan het gebruik van jargon. De behoefte om - nadat er ‘politiek zaken gedaan zijn’ - de tegenspelers gezichtsverlies te besparen, bijvoorbeeld. Jargon is bovendien onmisbaar als men voor een probleem staat waar men nog niet over wil beslissen omdat de tijd er niet rijp voor is. Om zo'n kwestie te depolitiseren (dit woord is politicologenjargon) stel je dan verder onderzoek voor; met de inschakeling van de deskundigen en hun vaktaal hoeft men met verdere besluitvorming geen haast meer te maken. In het praktische functioneren van jargon benadert dit gebruik, zoals uit deze voorbeelden blijkt, het gewone verhullende taalgebruik.
Als jargon niet zozeer gebruikt wordt om de communicatie tussen mensen met een gemeenschappelijke kennis en achtergrond te vergemakkelijken, maar om niet-deskundigen buiten de deur te houden, kunnen we de ergernis van Komrij over de onbegrijpelijkheid van het politieke theater delen. Als politici beslissen over het algemeen belang, moet hun beslissing algemeen begrijpelijk zijn. Daarom is het zo belangrijk dat de pers de geslotenheid van het politieke taalgebruik compenseert. Zonder bemiddeling tussen politiek en burger biedt het theater van de politiek een zinloos schouwspel. Willem Witteveen is de auteur van Het theater van de politiek. Publieke retorica en de paspoortaffaire, dat onlangs bij uitgeverij Amber in Amsterdam verscheen. Prijs f 29,90. ISBN 90 5093 204 5 |