● Verwarrende terminologie
Er zijn voor het vak Nederlands verschillende termen in gebruik: taalbeschouwing (in de didactiek vaak gebruikt als alternatieve benaming voor traditioneel grammatica-onderwijs), taalbeheersing en taalkunde.
Dat leidt gemakkelijk tot verwarring. De term ‘taalbeschouwing’ kan beter gereserveerd worden voor het taalvaardigheidsonderwijs. Taalbeschouwing wil zeggen: het nadenken over je eigen taalgebruik als aspect bij het vlot leren spreken, luisteren, schrijven en lezen. Hoe gaat zoiets in zijn werk? Je oriënteert je op een bepaalde taak, je voert deze uit en ten slotte ga je na hoe je dat gedaan hebt, wat het resultaat is en hoe het beter had gekund. Deze reflecterende vaardigheid kan met onderdelen als argumentatieleer, schrijf- en leesstrategieën en taalverzorging (spelling, stijl) zonder meer tot het vak taalbeheersing gerekend worden, omdat daarmee een betere taalvaardigheid wordt beoogd.
Bij de lessen taalkunde komt de leerling te weten hoe hij taalkundig verantwoorde uitspraken kan doen over belangrijke eigenschappen van taal(gebruik) en over taalkwesties van maatschappelijk belang. Dat vereist kennis van het taalsysteem en het taalgebruik, en dus van begrippen als afasie, cultuurtaal, dialect, gebarentaal, jargon, leenwoord, lexicon, natuurlijke taal, recursiviteit, sociolect.
Bij taalvaardigheidsonderwijs zal ‘Hun hebben gewonnen’ als incorrect worden afgewezen, terwijl dezelfde zin bij het taalkundeonderwijs als een interessant geval van taalverandering kan worden besproken. Het vak Nederlands wordt daarmee meer dan taalgymnastiek.