Van woord tot woord
Gemsleer
Marlies Philippa
Welke Nederlander ziet in gemzeleer een zemelap? Maar welke Fransman doet dat niet! In Frankrijk wordt zeemleer chamois ‘gems, gemzeleer’ genoemd. Het staat wel vast dat dit komt doordat zeem daar (vroeger) vaak van gemzevellen afkomstig was. De looiwijze om zeemleer te maken is ook toe te passen op schape- en geitevellen. In het Middelnederlands heette gemzeleer camoos en tot in de nieuwste Nederlandse woordenboeken wordt kamoesleer vermeld. Het Engelse woord voor ‘zeem’ is chamois, chammy of shammy. Ook dit is duidelijk een leenwoord uit het Frans.
Dat Nederlands zeem (Middelnederlands seems / seemsc), Nederduits semes / semesch, Hoogduits Sämisch (geattesteerd sinds 1420) en Zweeds sämsk eveneens uit het Frans stammen, is voor mij buiten kijf. Sommige etymologische woordenboeken zijn een zelfde mening toegedaan. Andere geloven eerder aan een ontlening uit de Slavische talen, die hun woorden voor ‘zeem’ uit het Turks zouden hebben. Er zijn er ook die denken dat de Slavische vormen juist aan het Duits ontleend zijn. De Vries / De Tollenaere neemt niet aan dat zeem van chamois komt, maar vermoedt dat het ‘leer uit Samland’ betekent.
Het Franse chamois betekent niet alleen ‘gems’, maar de woordvormen chamois en gems zijn ook met elkaar verwant. Het Nederlandse gems komt van het Duitse Gemse, een woord dat uit Romaans gamiza moet zijn ontstaan. Een Duitse ontlening aan het Romaans. Gamiza had als variant gamuza, waaruit onder andere de volgende vormen zijn voortgekomen: Italiaans camozza, Spaans camuza / gamuza, Catalaans gamussa, Oudprovençaals camos, Portugees camurça, Frans chamois, Retoromaans chamotsch / camuotsch.