de vrouw die. Voor hen is er dus geen beurtwisseling, ondanks de dubbelzinnigheid die het oplevert.
2. Het persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon meervoud hen/hun.
De regels zijn:
Piet ziet hen (vierde naamval).
Piet geeft hun het boek (derde naamval).
Geven de fameuze woordjes hen en hun de datiefliefhebber voldoende houvast? Ook dat is nog maar de vraag. Natuurlijk weten we allemaal dat velen moeite hebben met het onderscheid tussen hen en hun, dat ons volgens sommige taalgeleerden opgedrongen is. Verder zien we het correcte hun in (4)(in bepaalde kringen) terrein verliezen ten gunste van hen, misschien uit angst voor hun doen. In ieder geval staat hen stilistisch hoger aangeschreven dan hun. Nog meer belang hechten we aan het feit dat menigeen weifelt in al die gevallen waarin men niet snel het kun-je-er-aan-voorzetten-foefje kan toepassen:
Mag ik h?n ook nog wat limonade inschenken?
Dat beviel h?n helemaal niet.
Het leek h?n een briljante oplossing.
Als ervaren taalgebruikers alleen na grondige ontleding tot een vormkeuze kunnen komen, hebben we te maken met een grammaticaal onderscheid dat niet meer tot onze levende taal behoort. Ook hen en hun vormen kennelijk geen argument om de derde van de vierde naamval gescheiden te houden.
3. Vaste uitdrukkingen als van goeden huize, te bestemder plaatse en van harte.
In deze uitdrukkingen krijgt het zelfstandig naamwoord een uitgang die historisch toegeschreven wordt aan de derde naamval (ANS, blz. 54). Deze uitdrukkingen zijn onbruikbaar voor de argumentatie. Ten eerste zijn ze als fossielen overblijfselen van een stadium van het Nederlands dat voorbij is. Ten tweede ontbreekt bij deze uitdrukkingen de beurtwisseling met een vierde naamval: er zijn geen vormen van goed huis, bestemde plaats en hart te vinden die een andere vorm dan bestemder, etc. hebben omdat ze in de vierde naamval staan.
De conclusie lijkt te moeten zijn dat er inderdaad geen derde naamval in het levende Nederlands van nu meer bestaat. Puntje voor Brandt Corstius. Zit er dus geen fout in zin (8), die Heldring wel fout acht?
(8) (...) dat de directeur erin slaagde de Duitsers naar zijn hand te zetten of een rad voor de ogen te draaien.
Die conclusie is ook weer niet juist. Veel lezers (onder wie Heldring) zullen (9) beter vinden dan (10):
(9) Mij werd een rad voor de ogen gedraaid.
(10) Ik werd een rad voor de ogen gedraaid.
Deze lezers zullen (8) afkeuren omdat de Duitsers twee verschillende functies tegelijk heeft: lijdend voorwerp bij zetten en meewerkend voorwerp bij draaien. Een (geclausuleerd) puntje voor Heldring.
Maar er zijn ongetwijfeld ook lezers die (10) beter vinden dan (9). Daaruit blijkt dat in hun grammatica degene die/wie een rad voor de ogen gedraaid wordt, geen meewerkend voorwerp is, maar onderwerp in zin (10) en lijdend voorwerp in zin (8). Voor hen is er niets mis met de samentrekking in (8).
Zijn de naamvallen in het Nederlands daarmee verdwenen? Nee, in dit artikel staan geen argumenten tegen het maken van een onderscheid tussen verschillende vormen die op naamvallen berusten. Naamvallen bestaan dus nog wel.