| |
| |
| |
Voorzet 20 schiet doel voorbij (2)
P.A.J. Wels - hogeschooldocent Nederlands/Taalbeheersing te Sittard
In het eerste deel van dit artikel, op bladzijde 100-101 van het juni-nummer, kwamen de onderdelen ‘genusaanduiding’ en ‘leenwoorden’ uit de voorstellen van de Werkgroep ad hoc Spelling ter sprake. In het hier volgende tweede deel nemen we de verbindingsletters en de diakritische tekens onder de loep. De nauwelijks serieus genomen voorstellen tot herziening van de werkwoordsvormen (hij vind; het brande) blijven in de totale bespreking buiten beschouwing.
De in het juni-nummer besproken voorstellen kwamen neer op een directe ingreep in de woordvoorraad van het Groene Boekje. De in deze tweede aflevering aan de orde zijnde voorstellen halen bestaande regelingen overhoop. Slechts voor enkele onderdelen daarvan is er voldoende aantoonbare noodzaak om veranderingen te rechtvaardigen. Het is te hopen dat de Taalunie de voorstellen tot zulke reële proporties terugbrengt.
| |
Geen dringende noodzaak
De Werkgroep doet voorstellen om de regeling van de verbindingsletters te wijzigen, zonder dat de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren van de Taalunie daarom vroeg en terwijl duidelijk uit het publieksonderzoek bleek dat men aan de geldende regeling in het algemeen de voorkeur geeft, zowel in Nederland als in België (Voorzetten 20, p. 107 en 70). Er is ‘heel wat onzekerheid’, motiveert de Werkgroep (p. 108). Voor -e- of -en- bestaat die uit ‘de omstandigheid dat de noties enkel- en meervoudigheid waarschijnlijk niet voor iedereen direct toepasbaar zijn (Waarom is het bessesap en niet bessensap?) en het feit dat niet iedereen ze op dezelfde wijze toepast’. Hondeweer bijvoorbeeld komt men mèt en zonder -n- tegen.
Uit het publieksonderzoek blijkt dat men in Nederland en België nagenoeg dezelfde voorkeuren heeft (Voorzetten 20, p. 70; Speling in de spelling, p. 15). Voor boekenkast, heldendaad, maneschijn, notedop, kippeborst en hondeweer kiest in Nederland resp. 86, 79, 84, 60, 67 en 58% de geldende spelling en resp. 11, 16, 10, 30, 26 en 32% de andere, terwijl resp. 4, 5, 6, 9, 8, en 9% voor beide mogelijkheden kiest. Deze cijfers wijzen niet op een dringende noodzaak tot wijziging van de bestaande regels, of het zou moeten zijn dat men het foutenpercentage van 11, 16, 10, 30, 26 en 32 een dringende noodzaak tot veranderen acht. Op deze grond de regeling wijzigen lijkt echter ‘toegeven aan slordigheid’, zoals minister Brinkman zei.
| |
De tussen-n
Inderdaad is het probleem hier de keuze tussen enkelvoud en meervoud. Dit probleem is onoplosbaar. Dat wisten De Vries en Te Winkel al en de commissie van 1947/1954 wist het ook. Deze commissie hakte de knoop door en besliste ten gunste van de -e-, aldus een tendens bevorderend tot vermindering van samenstellingen met de tussen-n.
De huidige regeling is redelijk helder. We schrijven -e-, ook in namen van bomen en struiken, en we hanteren -en- bij aanduidingen van personen (gevallen als koninginnedag uitgezonderd) en in het geval dat het samengestelde woord tot een meervoudsopvatting van het eerste lid noopt. Zo is het peuleschil, maneschijn en beukeboom, maar mannenhaat, vrouwencafé, woordenlijst en bijenkorf.
De Werkgroep kiest nu voor het meervoud, althans voor de schrijfwijze met -en-, omdat uit de enquête ‘een zekere voorkeur voor dit alternatief zou kunnen worden afgeleid’, omdat ‘een meervoudige interpretatie van het eerste lid in de meeste gevallen zeer waarschijnlijk geacht kan worden’ en vanwege ‘de stellige indruk dat dit alternatief veel minder wijzigingen van de bestaande spelling impliceert’ dan de beslissing om altijd -e- te schrijven (Voorzetten 20, p. 109).
De Werkgroep lost het probleem niet op. Zij verlegt het nu naar woorden die een meervoudsopvatting niet of niet goed toelaten, zoals zonnebrand, spelevaart, zwanezang, koninginnedag, maneschijn, harteklop, piramidevorm, enz. Bovendien maakt zij er een probleem bij. Het nieuwe probleem dat opdoemt, is de vraag of het woord in kwestie wel een meervoud op -en heeft. Hoe schrijven we in de optiek van de Werkgroep samenstellingen met woorden als gemeente, groente, geraamte, type, ziekte, zwakte, schaarste, droogte, etc.?
Het probleem van het getalbegrip blijft hoe dan ook bestaan, want het is inherent aan het probleem van de tussen-n. Zolang niet zonneklaar is aangetoond dat de meervoudsvorm het aantal probleemgevallen aanmerkelijk vermindert, valt niet in te zien waarom de huidige regeling wijziging behoeft. Aan het bewijs van de betere oplossing mogen wel hoge eisen gesteld worden. Indrukken, waarschijnlijkheden en zekere voorkeuren zijn in deze kwestie onvoldoende.
| |
De tussen-s
Voor de tussen-s geldt tot dusver de consequent toepasbare regeling dat men ze schrijft als men ze hoort. Vandaar jagerslatijn, liefdesuur, verstandshuwelijk en dorpskom. Sommige gevallen zijn moeilijk: spellingbesluit of spellingsbesluit, geluidhinder of geluidshinder? Over plaatsing van een niet-hoorbare -s- beslist men na vergelijking met gevallen waarin zo'n -s- tot klinken kan komen: overwinningsroes, dus overwinningszoen; jongensuur, dus jongensschool; beroepskwaal, dus beroepsziekte, enz. Toepassing van deze regeling levert probleemloos woordbeelden op als meisjesstem, jongensschool, staatssecretaris, dorpsstraat. De analogieregel leidt niet tot problemen: het is immers staatsrecht en dorpsplein.
De Werkgroep reageert met een stevige ingreep. Tussen een woord zonder eind-s en een woord zonder begin-s komt een -s- als men die hoort (de eerste regel). Deze regel leidt tot dorpskom, vredestijd, liefdesuur en overwinningszoen. Vóór een woord met een begin-s komt de tussen-s uitsluitend nog als het eerste woord een meervoud op -s heeft (de tweede regel). Het wordt dus dorpstraat, voedingstof, staatschuld, jongensschool en meis- | |
| |
jesstem. De Werkgroep merkt hierbij op dat een -s- achterwege blijft als er een door assimilatie verscherpte z- in het spel is, zodat het maagzout, doodziek, beroepzanger en stadzegel is.
Dit laatste is op zichzelf consequent. Immers: kapperszaak en overwinningszoen horen onder de eerste regel, omdat het samenstellingen zijn van woorden zonder eind-s en begin-s en omdat er zonder die s van verscherping geen sprake is. Daarom wéét men dat de s-klank die men hoort een tussen-s moet zijn. Beroepzanger en stadzegel horen eveneens onder de eerste regel, want het gaat om woorden zonder eind- en begin-s, maar de s-klank die men hoort is een verscherpte -z- en geen tussen-s. De voorgestelde regeling staat hier dus geen -s- toe.
Een belangrijk bezwaar tegen deze aldus toe te passen eerste regel is dat men hem pas goed in praktijk kan brengen als men inzicht heeft in het assimilatieproces. Een probleem is verder dat de verscherping bij veel sprekers verschillend is. Bovendien maakt de analogie van kappersopleiding en overwinningsroes met kapperszaak en overwinningszoen die van stadsherberg en beroepskwaal met stadszegel en beroepszanger juist heel erg aannemelijk.
Het is wat de tweede regel betreft vreemd dat de tussen-s verplicht wordt na woorden met een meervoud op -s als ze gevolgd worden door woorden met een begin-s, terwijl die tussen-s in andere omstandigheden achterwege moet blijven. Woorden met andere meervoudsvorming hebben hier immers toch soms de enkelvoudsvorm: timmermanspotlood, verenigingsleven, bedrijfsleider, universiteitsraad.
De plicht tot deze tussen-s roept voorts problemen op in gevallen als appelsstroop, sinaasappelssap, orgelsspel en dergelijke. Trouwens: het probleem van de -s- in gevallen als geluid(s)hinder blijft bestaan en zal aan analogieredeneringen onderworpen blijven.
De regeling van de Werkgroep is heel wat lastiger dan de bestaande regeling en zal tot veel nieuwe fouten aanleiding geven. De Werkgroep maakt niet duidelijk waarom de verwarring van haar voorstellen de voorkeur verdient boven die van de eenvoudiger huidige regeling. Er is derhalve geen grond, laat staan een dringende noodzaak, om haar regeling in te voeren.
Enkele uitkomsten van het gehouden publieksonderzoek.
|
|
|
|
helemaal mee eens |
|
enigszins mee eens |
|
niet mee eens/ niet mee oneens/ weet niet |
|
enigszins mee oneens |
|
helemaal mee oneens |
|
a. |
Wanneer bepaalde woorden in de krant telkens anders geschreven worden, dan is dat hinderlijk |
18 |
NL |
B |
NL |
B |
NL |
B |
NL |
B |
NL |
B |
|
|
|
76 |
65 |
12 |
16 |
3 |
8 |
5 |
7 |
4 |
4 |
b. |
Spellingregels zijn niet voor altijd vast te leggen |
19 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
40 |
32 |
27 |
26 |
8 |
13 |
10 |
17 |
16 |
12 |
c. |
Door een andere spelling hebben kinderen geen houvast meer |
20 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
45 |
50 |
19 |
24 |
8 |
10 |
13 |
10 |
14 |
7 |
d. |
Ieder woord behoort volgens één officiële spelling geschreven te worden |
21 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
69 |
66 |
12 |
19 |
5 |
6 |
8 |
6 |
6 |
3 |
e. |
Een andere spelling leidt tot verarming van de taal |
22 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
33 |
29 |
21 |
16 |
10 |
18 |
12 |
19 |
24 |
18 |
f. |
De mesen zullen moeite hebben met een andere spelling |
23 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
51 |
54 |
26 |
23 |
7 |
9 |
10 |
8 |
7 |
6 |
p. |
Het is niet erg dat er voor bepaalde woorden meerdere schrijfwijzen zijn, als er maar één de officiële voorkeurspelling is |
33 |
NL |
B |
NL |
B |
NL |
B |
NL |
B |
NL |
B |
|
|
|
40 |
35 |
18 |
22 |
6 |
12 |
12 |
12 |
25 |
19 |
q. |
Bij een andere spelling herken ik sommige woorden niet meer |
34 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
37 |
26 |
26 |
26 |
6 |
13 |
13 |
19 |
18 |
15 |
r. |
Dat een woord op verschillende manieren geschreven kan worden, is een verrijking van de taal |
35 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
15 |
20 |
15 |
21 |
13 |
19 |
18 |
15 |
39 |
25 |
s. |
Als er geen spellingregels zijn, ontstaat er wanorde |
36 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
79 |
70 |
12 |
20 |
3 |
5 |
3 |
3 |
3 |
3 |
t. |
Een andere spelling wil ik niet leren |
37 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
20 |
18 |
9 |
12 |
7 |
13 |
20 |
22 |
44 |
35 |
u. |
Spellingverandering kost te veel, bijvoorheeld voor nieuwe schoolboeken |
38 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
32 |
43 |
20 |
26 |
11 |
9 |
14 |
13 |
22 |
9 |
| |
De apostrof
Ook ten aanzien van de apostrof, het trema en het liggend streepje komt de Werkgroep ongevraagd met voorstellen, en wel omdat hier verbetering mogelijk is en geënquêteerden nietbestaande spellingen hanteerden.
Het voorstel om het huidige apostrofgebruik uit te breiden met dat in opa'tje, auto'tje, kiwi'tje en paraplu'tje (de Werkgroep geeft alleen voorbeelden met -a en -o, maar -i en -u horen hier natuurlijk ook bij) en opaatje en autootje, etc. af te schaffen, is zonder meer uitstekend. Zo krijgen we gelijkheid met Anna's, Otto's, Rini's en Ru's boeken. Naast panda's, solo's, accu's en taxi's is panda'tje, solo'tje, accu'tje en taxi'tje mooi consequent. En het was al baby's en baby'tje, dus dat treft goed. Bij afbreking kan de apostrof vervallen, net zoals nu bij afbreking het grondwoord hersteld wordt: accu-tje, la-tje, foto-tje, enz. Na een afbreking vervalt onder de huidige regeling ook het trema: zoëven wordt afgebroken als zo-even en coöperatie als co-operatie. Opnieuw consequent en daarom bevredigend.
Jammer is dat de werkgroep de genitief-s bij eigennamen altijd van een apostrof wil voorzien (Max' boek blijft). De helft van de geënquêteerden wil Mieke's en Anne's boek. Volgens de Werkgroep zou het daarom Arie's brommer en Karel's plan moeten worden. Voor 1947 was dat ook al zo.
Toen veroorzaakte die regel foute meervoudsspellingen als type's, notitie's en dergelijke. Dit laatste krijgen we zeker weer terug als we de Werkgroep in dezen volgen. De Werkgroep wil deze genitief-s voorts ook, omdat zij gebruik van deze genitiefvorm ‘kennelijk’ als ‘iets bijzonders’ ervaart (Voorzetten 20, p. 113). Anne d'r rokje en Arie z'n brommer is gewone spreektaal en met Annes rokje en Aries brommer komt men met een ‘kunstmatige schrijftaal-s’. En zo'n ‘kunstmatige schrijftaal-s’ kun je het best maar afbakenen met een apostrof, redeneert de Werkgroep.
| |
Trema's en streepjes
De Werkgroep stelt voor om het trema helemaal af te schaffen. Wetenschappelijk gevormden hoefden het al niet te
| |
| |
plaatsen in linguïst en reïnterpretatie. We schrijven het nu al niet in museum, petroleum, elektricien en musicienne. In samenstellingen als olie-installatie hanteren we een streepje, want dat scheidt beter. Het is daarom ook goed om met zo'n streepje te werken in mee-eten en na-apen. Maar het uitbannen van het trema verintellectualiseert de spelling in plaats van haar te vereenvoudigen. Men zal bepaalde woordbeelden minder snel doorzien: reincarnatie, skien, drieen, coefficient, neurien, officiele, Belgie, genieen, preexistentie, ruine, geetst, tatoeeren, zoologie, apprecieren, ministeriele, lieren, kopieren, enzovoorts laten zien hoe combinaties van lettertekens voor tweeërlei interpretatie in aanmerking komen. Conclusie: het trema moet in gevallen als deze blijven.
De Werkgroep wil een koppelteken in Noord-Hollands, teneinde gelijkheid te verkrijgen met Zeeuws-Vlaams e.d. Dit is een omstreden zaak. Er valt veel te zeggen voor de opvatting dat woorden als Noordholland als één geheel geschreven dienen te worden. Sommige geografische namen schrijven we ook aaneen: Oostkapelle, Nederweert en Westmalle zijn enkele voorbeelden. Bij die woordbeelden sluit de huidige spelling Noordhollands mooi aan: geen gezeur meer over koppeltekens en verdwijnende hoofdletters. Het voorstel om dit soort geografische namen aaneen te schrijven is dan ook bij herhaling gedaan (o.a. in de ANP-publikatie). De Werkgroep wil nu de andere kant op, vanwege de ongelijkheid van woordbeelden als Oostvlaams en Zeeuws-Vlaams. Het koppelteken herinvoeren is een ingreep die gelijkheid brengt, met name in gevallen als Schouwen-Duivelands, Etten-Leurs, Wit-Russisch, Binnen-Mongools en dergelijke. Verder is een belangrijk winstpunt dat het gebruik van hoofdletters en koppeltekens in de eigennamen gelijk zal zijn aan dat van de bijbehorende bijvoeglijke naamwoorden.
De voorgestelde regeling voor het koppelteken brengt grotere consequentie, is beperkt van omvang en vergt in de toepassing nauwelijks inspanning. Ze verdient daarom zeker overweging.
| |
Tot besluit
De Werkgroep stelt voor (Voorzetten 20, p. 132-133) om elke vijf of tien jaar nieuwe woorden op te nemen en nieuwe spelgewoonten te erkennen. Het is op zichzelf goed dat men taalen spelontwikkelingen in een taal registreert. Het is echter een slecht idee om die ontwikkeling in periodes van vijf of tien jaar in normerende voorschriften vast te leggen. Daarvoor is een periode van bijvoorbeeld vijftig jaar stukken rustgevender, al lijkt die nog krap.
Vergeleken bij de ontwikkeling die de spelling van het Nederlands sinds het jaar 1000 heeft doorgemaakt, zijn we deze eeuw toch al wel erg nerveus bezig. Dat was echter nodig, want een eenheidsregeling met kracht van wet ontbrak. Niettemin heeft de spelling zich al die eeuwen kunnen ontwikkelen tot wat ze nu is. De periode dat we leven met de dubbele spelnorm van het oude Groene Boekje dienen we te beschouwen als een interim-periode in de geschiedenis van de Nederlandse spelling. Als we deze periode nu goed afsluiten en een nieuwe beginnen met een verantwoorde enkelvoudige norm, kunnen we een flink aantal decennia vooruit.
De Werkgroep wil almaar veranderen. In het algemeen is daar geen behoefte aan: men wil juist zo weinig mogelijk veranderingen in de spellingregeling. Heel duidelijk werd dit naar voren gebracht in het redactionele commentaar van NRC Handelsblad van 2 maart 1989: ‘(...) een nieuw groen boekje (...) met één algemeen aanvaarde spelling zou (...) een aanwinst zijn, een waardevol cultuurbezit voor de komende eeuwen’.
|
|