Ideale vijfvoet
We komen dan al gauw uit bij de trocheïsche of jambische pentameter of vijfvoet - dat is dus een dichtregel met vijf accenten, die respectievelijk worden gevolgd of voorafgegaan door een onbeklemtoonde lettergreep. (Het verschil tussen trochee en jambe is in de praktijk dikwijls slechts een kwestie van opmaat of geen opmaat, en dus te verwaarlozen - vergelijk ‘Weet je nog, dat oude melodietje?’ en
‘Zeg, weet je nog, dat oude melodietje?’) Over twee- of drievoetige regels praat ik nog niet eens - zelfs virtuoze rijmkunstenaars zullen daarin geregeld vastlopen.
Dat ook viervoeten minder geschikt zijn, heeft niet alleen met de nog vrij hoge rijmfrequentie te maken, maar ook met wat ik, bij gebrek aan een betere term, het ‘doorloopeffect’ zal noemen. Leest u het volgende gedichtje maar eens hardop, en u hoort meteen wat ik bedoel:
‘Toen een neef van ons in Zweden
Hadden wij een goede reden
Om daar weer eens heen te gaan
Valt er meestal wat te erven
En om wat dan ook te derven
Stond ons absoluut niet aan’.
Het is duidelijk wat hier aan de hand is: bij vrouwelijk eindigende trocheïsche, maar ook bij mannelijk eindigende jambische viervoeten, treden er tussen de regels geen adempauzes op: de hier geciteerde acht regels klinken als twee zeer lange (zestienvoetige) regels met binnenrijm (waarover een vorige keer meer).