Nawoord
De Woordenlijst van de Nederlandse taal is destijds samengesteld door de Spellingcommissie. Van de twaalf leden van dit college heb ik er drie kunnen opsporen: dr. C. Kruyskamp, prof. dr. J.L. Pauwels en prof. dr. W. Couvreur. Alle drie waren bereid een ontwerp voor bovenstaand artikel van commentaar te voorzien. Voor deze hulp zeg ik hun van harte dank.
Dr. Kruyskamp is het met de grote lijnen van het betoog wel eens, maar vreest dat de voorgestelde ‘gebruiksaanwijzing’ nog steeds te ingewikkeld is voor algemeen gebruik. Hij vraagt zich dan ook af of de hele zaak niet beter aan het ‘taalgevoel van het ogenblik’ van de leek kan worden overgelaten.
Prof. Pauwels onthult iets van de sfeer waarin het GB is ontstaan. Zijn anekdotes laten de indruk achter dat menige regeling niet gezien moet worden als de uitkomst van koel overleg, maar als het best bereikbare compromis tussen de wensen van de behoudende en de vooruitstrevende leden van de commissie.
Bij de behandeling van het trema en het koppelteken schijnt men zich vooral met de goede leesbaarheid van de individuele woordbeelden te hebben beziggehouden en niet zozeer met de opstelling van algemene regels. Wel was het de bedoeling de woordenlijst achteraf van inconsistenties te zuiveren. Gevallen als zijdeïndustrie/luxe-industrie zouden, indien zij ontdekt waren, volgens prof. Pauwels zeker zijn rechtgetrokken. Hier moet zijns inziens onzorgvuldigheid in het spel zijn. Anderzijds mag natuurlijk niet vergeten worden dat men destijds voor derge-mensen die in alle gevallen van klinkerscheiding het trema willen gebruiken. Dat leidt tot bouwsels als Aziëëxpert (zie verder Onze Taal juni 1982, blz. 75). Iedere afwijkeling zal wel goede redenen voor zijn privé-systeem of gebrek aan systeem hebben, maar wie in een omgeving heeft gewerkt waar een document vaak uit de bijdragen van verschillende auteurs wordt samengesteld, beseft de voordelen van strakke, algemeen geldende voorschriften. Subjectief getinte aanwijzingen, zoals ‘misleidende spellingbeelden’ of ‘mogelijke onjuiste uitspraak’, doen de eenheid van schrijfwijze uiteraard geen goed. Hoe dit ook zij, naarmate er meer tekstverwerkers met Nederlandse spelling checkers in gebruik komen, zal de ruimte voor alternatieve spellingen minder worden.
In een volgend artikel zal worden nagegaan hoe de voornaamste Nederlandse woordenboeken de klinkerscheiding in praktijk brengen en hoe deze kwestie in enkele andere talen geregeld is.
lijke controles niet over een computer beschikte, zelfs niet over een retrograde woordenlijst.
Ook prof. Couvreur herinnert zich hoe sterk de beraadslagingen van de Spellingcommissie door tegenstellingen tussen de conservatieve en de progressieve vleugel werden beheerst.
De wenselijkheid van trema's en koppeltekens werd in eerste aanleg inderdaad aan de hand van de individuele spellingbeelden beoordeeld. Door deze aanpak is de uiteenlopende behandeling van analoge gevallen soms onopgemerkt gebleven. Zelfs regelrechte inconsequenties zijn blijven staan (Moeder-Maagd op blz. LXV tegenover Moedermaagd op blz. 325). Overigens gingen de gehanteerde leesbaarheidseisen naar de smaak van prof. Couvreur veel te ver; de trema's in smeuïg, egoïst en vacuüm en het koppelteken in studie-uur zijn voor hem voorbeelden van ‘woekeringen’.
Gelukkig kon prof. Couvreur bevestigen dat achter de hierboven in Stap 4 bedoelde ‘uitzonderingen’ inderdaad een algemeen beginsel schuilgaat. Het was destijds de bedoeling het koppelteken alleen te gebruiken in samenstellingen die uit (zelfstandige en/of bijvoeglijke) naamwoorden bestaan. Achter ‘voorvoegselachtige’ woordjes als na, mee en toe werd klinkerscheiding door middel van een trema aangegeven. De trema's achter zee-en voor -ei, die ook in dit systeem onverklaard blijven, danken hun bestaan aan het streven van de commissie om niet van oude, vertrouwde spellingbeelden af te wijken. Iets dergelijks geldt ook voor samenstellingen die beginnen met twee- of drie.