De toren van Babel
Scheldmuseum (2)
H. Heestermans
Schelden is een kunst. Goed schelden vereist creativiteit, het is de ‘allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’. Slechts met veel oefenen bereikt men de hoogste graad van perfectie. Hieronder volgt een greep uit de reacties op ‘Scheldmuseum’ (mei-nummer Onze Taal 1988, blz. 78-79). Het gebruiken van de eerste vier scheldinvectieven is ieder aanbevolen. Men dient echter te letten op de juiste accentuering en de intensiteit waarmee de plofklanken worden uitgesproken.
‘Van mei 1942 tot juni 1943 werkte ik als assistent-accountant. Mijn baas voegde in woede een van mijn collega's de kwalificatie toe: gecondenseerd stuk zeik!’ En: ‘Zo'n 30 jaar geleden verzon mijn zoon van (toen) 6 jaar ter plekke een scheldwoord om zijn gevoelens te luchten. Tijdens een wandeling werd hij in nek en rug door zijn drie jaar oudere zus geplaagd met een takje. Na eerdere gewone protesten riep hij uit: Schei nou toch uit, drollebeest! De hardgrondige dictie van dit laatste woord zit me na al die jaren nog in de oren.’ (C.A.M. Paridon, Den Haag).
Alles komt aan op dictie en timing; dat blijkt ook uit de volgende brief. ‘Mijn favoriete scheldwoord komt uit de mond van een vrouwelijke beroepsmilitair (ja, ja!). Hier is het: Krijg de vinketering! Je kunt het vol overgave iemand toewensen. Je kunt het ook uitroepen om je gemoed te luchten als je iets na lang zoeken nog steeds niet hebt gevonden. De klemtoon ligt met felheid en een ferme ademstoot op de eerste lettergreep van vinketering. Ornithologisch is vinketering natuurlijk een onmogelijkheid, maar dat doet er voor het doel in dezen niet toe.’ (C.M. Destrée, Den Haag).
Een Amsterdamse variant van krijg de tyfus, de pestpokke (en alle andere mogelijke ziekten) luidt: Krijg 't cetem, met alle mogelijke uitslagen! ‘Het (of de) Cetem was in het interbellum een sportkrantje dat in Amsterdam op zondagavond werd gevent, onder de ventroep: 't Cetem, met alle uitslagen!’ (Rein Broere, Valkenswaard).
J.C.J. Hanssen uit Den Helder kent de scheldwoorden die bij de Koninklijke Marine in zwang waren. Hier komen ze, ongecensureerd: ‘kloothommel, klootviool, kloteklapper, klotebijter, rukker, rukwind, pikketrekker, pikomhoog, loop naar je vuile moer, ouwe rups, krijg de herejantering, (vuile) hondelul (dus die kreet tot scheidsrechters stamt uit de Marine? H.H.), bruinwerker, oetlul. Tegen een neger: droplul, tegen indo's (er zijn veel mensen van Indonesische afkomst bij de K.M.): blauwe piel, slendangkikker, rijstepikker, sambalvreter. Van deze categorie collega's leerden wij de volgende Maleise scheldwoorden: kontol of boetoe (lul), boetoe antjing (hondelul), poekie-ajam (kippekut), binatang (insect, ongedierte).’ Vanaf droplul niet aanbevolen, sterk afgeraden.
Uit België: selder (halfzachte, hippie), ajuin (politieagent), krapuul, tappet en jannet (homo) (Jos de Hendel, Brussel).
Van Huub Bours (Tilburg): kippeneuker (pietlut), papierneuker (‘bureauhengst’, d.w.z. iemand die erg veel informatie op papier verstrekt), kontkrummel (onderkruiper) en natnek (verwaand persoon die op weinig respect mag rekenen). Van Patrick Slechten uit Herent (België) kreeg ik een scheldreeks ‘Sjampe en Verwijte’, zo talrijk dat ik er later nog eens afzonderlijk op terugkom.