Onze Taal. Jaargang 57
(1988)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
Chelatietherapie
| |
Haarlem
| |
Slaande ruzie?
| |
‘MT’ is ongevaarlijk
| |
[pagina 125]
| |
Snijdende artsen in de taal
| |
Maker ‘Hongaarse Rhapsodie’
| |
Naschrift redactieDiverse lezers hebben ons attent gemaakt op de onvolledige vermelding bij ‘Hongaarse Rhapsodie’. Het gedicht is inderdaad van de hand van J.M.W. Scheltema; het verscheen oorspronkelijk in de bundel Chansons, Gedichten en Studentliederen (Amsterdam 1948). Komrij nam het op in zijn bloemlezing De Nederlandse poëzie van de 19e en 20e eeuw in 1000 en enige gedichten. | |
Niet willen begrijpen?
| |
Belabberd voorbeeldig Nederlands
| |
[pagina 126]
| |
inhoud als qua vorm is dat een uiterst bevreemdende mededeling. Wat de inhoud betreft: steno heeft helemaal niets te maken met kort en bondig taalgebruik; het is uitsluitend een efficiënt notatiesysteem. Wat de vorm betreft: volgens Paardekooper is steno dus een vorm van kortheid - ik begrijp best wat er bedoeld wordt, maar slechts zelden heb ik een eenvoudige boodschap zo onbeholpen geformuleerd gezien. Even verderop: ‘Vooral bij grotere getallen krijg ik de kriebels als ik zevenhonderd achtenzeventig lees in plaats van de eenvoudige en overzichtelijke betekenisnotatie 778.’ Zo vind ik het zelf vooral bij koorts vervelend als ik 39,5o heb. Ik begrijp hieruit dat Paardekooper bij kleinere getallen niét de kriebels krijgt als hij zevenhonderd achtenzeventig leest. Nog zoiets: ‘Tot zover de kortheidseis voor gewone teksten.’ De kortheidseis voor gewone teksten? De slankheidseis voor mannequins? De duidelijkheidseis voor gebruiksaanwijzingen? In dezelfde alinea geeft Paardekooper een aantal varianten van niets en schrijft dan: ‘Ook bij heftige bevestiging is het eenvoudige ja niet meer voldoende (...)’, waaruit de scherpzinnige lezer de conclusie trekt dat bij heftige ontkenningen het eenvoudige ja ook al niet voldoende was. Ook hier wordt dus een eenvoudige mededeling ver-warrend onlogisch geformuleerd (een fout die overigens een zin later herhaald wordt).
Aangezien Paardekooper elders in zijn artikel beschrijft waar je een ‘slechte stilist’ aan herkent, neem ik aan dat hij zichzelf tot de categorie der goede stilisten rekent. Het zal duidelijk zijn dat ik zo vrij ben in dezen met hem van mening te verschillen - en echt niet alleen omdat een goed stilist slecht stilist zou hebben geschreven. De onjuistheid van de gedachte dat een (emeritus) hoogleraar Nederlandse Taalkunde automatisch perfect Nederlands produceert, wordt in Paardekoopers stuk afdoende aangetoond. |
|