De barbier bij de slager
Allereerst ga ik terug naar het novembernummer van het vorige jaar. Over ziektes had ik het toen. En over de mensen die ons beter maken. Ik citeer: ‘De heelmeesters hebben tegenwoordig een wat hogere status dan een tijd geleden; de barbiers en de geneesheren hebben altijd al veel meer in aanzien gestaan dan de verstrekkers van een kwak zalf.’ Dit had moeten zijn: ‘De heelmeesters hebben tegenwoordig een wat hogere status dan een tijd geleden de barbiers, en de geneesheren hebben altijd al veel meer in aanzien gestaan dan de verstrekkers van een kwak zalf.’ Wat een leesteken al niet kan doen! In het proces van tekstverwerking is er wat misgegaan met de interpunctie en daardoor met de barbiers. Ten eerste schijnen het nog hedendaagse ambachtslieden te zijn: er staat ‘altijd al’ en dat impliceert ‘ook nu nog’. Ten tweede zijn ze enorm opgewaardeerd: van eenvoudige handwerkslieden zijn ze in de klasse van de geneesheren terechtgekomen.
Het ging mij om de scheiding van de artsen in twee categorieën: de geneesheren en de heelmeesters. De geneesheren zijn degenen die goede raad, pillen, poeders, drankjes en zalven verstrekken, de heelmeesters zijn degenen die snijden. Geneesheren zijn wat meer geestelijk bezig; zij moeten veel kennis, ervaring en intuïtie bezitten om juiste diagnoses te stellen en zo de goede medicijnen te kunnen toedienen. Heelmeesters zijn ambachtelijker; een vaste hand en gevoelige vingers zijn van belang.
De geneesheren hadden een bijna gewijd aanzien, maar ze zitten wel in dezelfde categorie als de kwakzalvers, de ‘verstrekkers van een kwak zalf’. De heelmeesters behoren tot de categorie van de kappers en de slagers en vroeger hadden ze ook dezelfde status; ze werden als degelijk en ambachtelijk beschouwd maar niet meer dan dat. Vaak werd het chirurgijnswerk in een stad of dorp door de barbier gedaan. Barbier komt van barbe ‘baard’ en hij was dus eigenlijk de baardenscheerder, maar hij knipte en verwijderde zo nodig ook andere haren. En niet alleen haren; kiezen en tanden ook. Hij was de snijder. Wanneer dat voor de godsdienst noodzakelijk was, voerde hij besnijdenissen uit en verder amputeerde hij ledematen en sneed hij wonden uit.
In feite was dat snijwerk het werk van de chirurgijn, een ambachtsman die er niet in ieder dorp was. Het woord chirurgijn is van Griekse afkomst. Chirurgia betekende ‘handwerk, handenarbeid’. Het algemene aanzien van de chirurg is pas gestegen toen de chirurgijn de laatste letters van zijn naam geamputeerd had!