Reus of gewoon paling?
De betekenis van de naam Almeer is niet zo makkelijk te achterhalen als men wel gedacht heeft. Zeker, het element -meer geeft geen problemen, maar wat moeten we met al- in deze samenstelling? Men heeft tot nu toe altijd aangenomen dat we hier met het woord al in de zin van ‘geheel, totaal, reusachtig’ te doen hadden en dat Almeer dus ‘het totale meer’ of ‘het reusachtige meer’ betekende. Het bezwaar van deze verklaring is evenwel dat ze zo volstrekt geïsoleerd staat. Er zijn namelijk geen andere aardrijkskundige namen te vinden die met al in deze betekenis samengesteld zijn, ook niet in de landen om ons heen. Verder zijn er weliswaar soortnamen aan te wijzen die met al- samengesteld zijn, maar noch in het Nederlands, noch in de Germaanse talen hoort ook maar één daarvan in de geografische sfeer thuis.
Over het algemeen zijn het jongere woorden, zoals albedil, albestuurder, almacht, alweter. Vaak ook zijn ze theologisch of filosofisch getint. Denk bijvoorbeeld aan albehoeder, algeest, alheid en het door Bilderdijk gecreëerde almeer. Dit laatste heeft bij hem de betekenis van de ‘onstoffelijke, eindeloze ruimte’. Daarmee zijn we dan wel erg ver van de naam van onze vroegmiddeleeuwse waterplas verwijderd.
Mogelijk kunnen we een wat zinniger verklaring van de naam Almeer vinden als we niet zo krampachtig aan die vorm met Al- vasthouden. Kijken we naar de andere vermeldingen van de naam in de middeleeuwse bronnen, dan blijken daaronder ook varianten met Ael- en Ale- voor te komen. Een aal is nog steeds een paling, en dat was hij ook al in het oudste Germaans. Ik vraag me dan ook af of de naam van de opvolger van het meer Flevo niet gewoon ‘palingmeer’ betekend kan hebben. De Zuiderzee-aal gold indertijd als een bijzondere lekkernij. Waarom zou de Almeer-aal dat ook niet geweest kunnen zijn?