Fo(e)lie: een puristisch e-tje
Bas Hageman - Apeldoorn
Veel Nederlanders gebruiken te gemakkelijk een vreemdtalig woord voor een begrip dat heel goed in duidelijk en zuiver Nederlands uitgedrukt kan worden. Naar mijn mening heeft dat alles te maken met de niet uit te roeien opvatting dat het Nederlands zich maar in beperkte mate leent om alles duidelijk en begrijpelijk tot uitdrukking te brengen.
Als het eerste rijtuig dat door een eigen krachtbron aan boord zichzelf voortbewoog door onze voorouders niet klakkeloos auto-mobiel was genoemd maar zelf-beweger, dan zouden wij nu op een goed Nederlandse manier dit voorwerp kunnen benoemen. Voor de helikopter heeft de Nederlandstalige Belg nog wel het woord wentelwiek bedacht, maar ook bij de zuiderburen is helikopter de gebruikelijke aanduiding, en ook bij hen is een speciaal terrein voor deze wentelende luchtvaarders een helihaven, dan wel heliport, want tenslotte kun je de invloed van het Frans niet geheel en al wegwerken. (Slechts in schertsende zin heb ik eens de uitdrukking wentelwiekweide voor zo'n terrein horen bezigen.)
De ‘fiets’ is een leuke uitzondering. Ook een voorbeeld van hoe men door stug volhouden een geheel eigen benaming van wat als velocipède zich jaren geleden aan onze voorouders presenteerde, kan handhaven. Zelfs het ambtelijke rijwiel heeft het officieel moeten afleggen tegen het klankwoord fiets.
Onze voorouders die onder de vlag van de VOC de oceanen bevoeren en allerlei kostbare zaken mee naar huis brachten, lieten de westerlingen kennis maken met specerijen. Daarbij was ook dat knikkergrote zaad, dat in geraspte vorm een kruidige, muskaatachtige smaak gaf aan een gerecht. Die noot, in kalk onontkiembaar gemaakt om teelt elders te voorkomen, werd muskaatnoot genaamd en het raspsel nootmuskaat.
Maar niet alleen de noot bleek gewild en nuttig, ook het vel om de noot gaf in gedroogde vorm een geheel eigen smaak aan bepaalde gerechten. Men noemde het foelie, een toen al bestaand Nederlands woord voor een dun laagje metaal, onder andere om spiegels van achteren te bedekken. (Een Nederlandse verbastering van het Latijnse folium.)
Het is daarom verbazingwekkend dat sinds de komst van allerlei dunne materialen, gemaakt van aluminium en doorzichtige, rekbare, kunstmatig gemaakte stoffen (ja ik bedoel plastic!) het woord folie onze taalschatkamer is binnengedrongen. Import uit het Duitse taalgebied, waar Folie (denk aan die hoofdletter!) niets meer of minder is dan ons foelie in algemene zin.
Wij hebben natuurlijk even gedut toen die produkten in Nederland gemeengoed werden, of we vonden misschien dat foelie te veel te maken had gekregen met die dunne schil van de muskaatnoot om ook nog ergens anders voor gebruikt te worden. (Alhoewel we bij het woord film zeker niet zo fijngevoelig zijn geweest; en zo zijn er nog wel meer woorden te noemen die voor geheel verschillende zaken gebezigd worden.)
Samenstellers van Nederlandse woordenboeken hebben al het hoofd in de schoot geworpen en erkennen het bestaansrecht van aluminiumfolie en plasticfolie. Misschien veel drukte om een e-tje te weinig, maar wel kenmerkend voor het gemak waarmee wij inbrekers in ons taalhuis toegang verschaffen en hun buit in onze registers laten bijschrijven.