Onze Taal. Jaargang 57
(1988)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Klare Taal!
| |
Populaire etymologieDeze en andere boosaardige gedachten kwamen in mij op na lezing van een tweetal boekjes waarin relativerende gedachten over taal en taalgebruik de boventoon voeren. De zeergeleerde mevrouw dr. Marie-Louise Antoinette Imelda Philippa, die begin 1987 een proefschrift publiceerde over Noordzeegermaanse ontwikkelingen, bij u en mij beter bekend als Marlies Philippa, bundelde in Woorden hebben geschiedenisGa naar eindnoot* een groot aantal bewerkte artikelen die eerder verschenen in Onze Taal. Als er iemand is op wier werk termen als ‘saaiheid’ en ‘hobbyisme’ niet van toepassing zijn, is zij het. In Woorden hebben geschiedenis volgt zij de vier seizoenen op de voet en verbindt zij aan ieder jaargetijde een aantal begrippen, waarvan zij vervolgens de herkomst en de ontwikkeling schetst. De vierendeling wordt voorafgegaan door een korte verhandeling over etymologische woordenboeken en onderbroken (vreemd genoeg in het hoofdstuk ‘Herfst’) door een viertal teksten over volksetymologie, iets wat een stokpaardje van mevrouw Philippa genoemd mag worden.
Dit boekje geeft, voor leek èn ingewijde, een groot aantal interessante, vermakelijke en ingenieuze voorbeelden van woordgeschiedenissen, maar vooral ook - en nu wordt het voor de leden van het Genootschap Onze Taal nog belangwekkender - behandelt het de relativiteit van de taal. Het gemok, gemekker, gemeier en gezeur over tijdelijke hebbelijkheden van taalgebruikers verliest alle betekenis wanneer men zich enigszins verdiept in het continue veranderingsproces waaraan de taal onderhevig is. Taalregels en woordbetekenissen zijn niet meer dan tijdelijke afspraken die we, naargelang we ons iets aan de wellevendheid gelegen wensen te laten liggen, zorgvuldig wel of juist niet in acht nemen. Opwinding over ‘fouten’ is net zo zinvol als woede over het weer: je verandert er niets aan en voorbij gaat het toch, zowel het goede weer als het slechte.
Zinvoller is het je te buigen over inadequaat taalgebruik (formuleringen die niet duidelijk maken wat de taalgebruiker bedoelt) of over in taal geuite denkfouten, zoals met enige regelmaat te vinden in J.L. Heldrings rubriek ‘Dezer dagen’ in NRC Handelsblad (en ook in zijn artikel in Onze Taal, blz. 130, oktober 1987). Het boek van Marlies Philippa heeft dankzij de toevoeging van een register een grote toegankelijkheid en kan daardoor een bron van snel achterhaalbare informatie zijn voor leraren die hun lessen willen kruiden met ‘actuele’ taalkundige wetenswaardigheden, of voor andere sprekers die eens oorspronkelijk uit de hoek willen komen. | |
Aangenaam vakantieboekDat taal naast een bron van ergernis ook een bron van vermaak kan zijn (en dat beide ook kunnen samenvallen moge uit dit artikel blijken), toont het boek Klare TaalGa naar eindnoot**. Ook hierin is een voorname plaats ingeruimd voor Marlies Philippa met vijf artikelen van etymologische aard. Daarnaast zijn er bijdragen van min of meer humoristische strekking door uiteenlopende auteurs als Jaap Bakker, Nico Scheepmaker, Ivo de Wijs, Kees Stip, Drs. P., Riemer Reinsma, Robert-Henk Zuidinga en Camiel Hamans. Zo consistent en overdacht als Woorden hebben geschiedenis is opgezet, zo van-de-hak-op-de-tak of zo men wil ‘gevarieerd’ is Klare Taal. Maar of het nu gaat over ‘typomanie’, ‘hydronymie’, of ‘God, pot en dikke shit’, alle auteurs hebben een nimmer querulante hartstocht voor de taal en een grote behoefte om speelsheid en weetgierigheid aaneen te smeden tot voedzame en vrolijke verhalen. De wetenschappelijke allure van Marlies Philippa wordt door het merendeel van deze auteurs niet nagestreefd; de artikelen zijn eerder columnistisch van aard en behandelen zeer verschillende aspecten van de taal. Waar Woorden hebben geschiedenis een heel schooljaar lang meegaat, is Klare Taal meer een aangenaam vakantieboek.
De zevende stelling bij het proefschrift van Marlies Philippa luidt: ‘Wie zijn taal verloochent, verliest zijn identiteit’; voor de leden van het genootschap mag daar wellicht aan toegevoegd worden: ‘Wie de relativiteit uit het oog verliest, maakt zich belachelijk.’ |
|