Helder Nederlands in de politiek
C.A. van Beurden - directeur Stenografische dienst der Staten-Generaal, Den Haag
Begin 1984 diende mevrouw Eshuis (CPN) bij de behandeling van de begroting van Economische Zaken in de Tweede Kamer een motie in over het taalgebruik door dat departement. Zij zei toen o.a.:
Openbaarheid is een groot goed van de parlementaire democratie. Via de kabel kan half Nederland meeluisteren naar debatten in de Kamer. Dat ze soms door saaiheid niet aan te horen zijn, is niet altijd te verhelpen, maar dat ze onbegrijpelijk worden door het specialistisch en ingewikkeld taalgebruik is wel te verhelpen; daar kunnen Kamer en kabinet wèl wat aan doen.
De motie luidde:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging;
van mening, dat verhullend taalgebruik vreemde woorden en vakjargon bij de behandeling van de begroting van Economische Zaken niet bijdragen tot een algemeen verbreid inzicht in de betrekkingen tussen winsten, investeringen, bezuinigingen, automatisering en werkloosheid;
dringt er bij de minister op aan, een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid om bij deze behandeling begrijpelijk Nederlands te (laten) gebruiken en de resultaten van dit onderzoek aan de Kamer voor te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
(Handelingen TK 1983/84, blz. 3159)
Voorzitter Dolman merkte toen op, dat ook bij andere begrotingsbehandelingen zo'n motie had kunnen worden ingediend. Bij de stemmingen werd de motie aangehouden.
Enige weken geleden, bij de algemene politieke en financiële beschouwingen over de rijksbegroting voor 1985, kwam mevrouw Brouwer van dezelfde fractie op de kwestie terug. Zij legde vooral de nadruk op verhullend taalgebruik, waarvan zij als kenmerk zag dat men definities van gangbare begrippen enigszins verandert om gelijk te krijgen of om geen ongelijk te moeten bekennen. Daarover zei zij:
Je krijgt het idee, dat het debat vooral wordt gebruikt voor intellectuele spelletjes: voor de vraag hoe je de definities kunt gebruiken en veranderen, voor de vraag wie de slimste is en wie de beste definitie kan verzinnen. Dat is een manier van debatteren, die niet aansluit bij de problemen van de mensen zelf. Ik wil ervoor waarschuwen, dat wij die kant niet verder moeten opgaan, want het betekent dat de mensen niet kunnen volgen waar het over gaat en dat zij ook terecht het gevoel hebben dat het niet over hen gaat.
(Handelingen TK 1984/85, blz. 458)
Zij diende onder intrekking van de motie-Eshuis een nieuwe motie in, luidende:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging;
van mening, dat verhullend taalgebruik, vreemde woorden en vakjargon bij de behandeling van wetsvoorstellen, brieven en nota's van de regering niet bijdragen tot een algemeen inzicht in het werkelijk gevoerde beleid en de gevolgen daarvan voor burgers en samenleving; dringt er bij de regering op aan, te bevorderen, dat in regeringsstukken en tijdens de mondelinge behandeling daarvan van haar kant eenvoudig en helder Nederlands wordt gebruikt, en gaat over tot de orde van de dag.
Aan de stemmig over deze motie ging een interessante discussie vooraf (Handelingen TK 1984/85, blz. 491-492), een van de zeldzame discussies in het parlement over het instrument waarvan alle politici zich bedienen: de taal. Die discussie was ook nodig; in de motie worden namelijk twee verschillende zaken in één adem genoemd: ‘verhullend taalgebruik’ en ‘vreemde woorden en vakjargon’.
Minister Lubbers was het met mevrouw Brouwer eens: ‘het taalgebruik moet zo helder mogelijk zijn. Dat zijn wij aan elkaar verplicht. Het is bij technische