Liefhebbers in soorten
Meerdere soorten zijn er. Allereerst, en vroeger allermeest, de taalzorger. De bezorgdheid richt zich bij voorkeur op de krant, op radio en televisie, op het taalgebruik van de overheid en van de reclame. Zorgelijk is het. Overal worden fouten en tekortkomingen geconstateerd, ellende en verval, soms boos, soms ironisch, soms geestig, maar 't gaat om hetzelfde. En iedereen weet dat het allemaal niets baat, dat alleen de schrijver het gevoel nu heeft van tenminste iets gedaan te hebben. Een heel ander soort is de puzzelaar, de liefhebber van taalspelletjes, van rijmgrapjes en palindromen. Oneindig veel liever is mij de puzzelaar dan de zorger, al was het alleen al hierom dat de puzzelaar niet zeurt. Maar het blijft een oppervlakkige liefde. Men vit en schimpt op het voorwerp van zijn liefde, of men verdrijft er de tijd mee.
Er zijn meer soorten, maar deze twee, de zorger en de puzzelaar, komen het meest voor.
Waar blijft de angst voor taal? Waar is de ongeveinsde bewondering? Kan je gerieflijk wonen in je taal, of voel je je als in een gevangenis? Er zijn woorden die ik haat en andere die mij ‘vreemd beroeren’. Hoe komt het toch, dat zoveel ‘taalliefhebbers’ altijd weer met ‘taal op vakantie’ of taal-in-z'n-dagelijkse-kloffie bezig zijn, en niet met taal in feestkleding of naakt?