Taal en argumentatie
J. Renkema
Nee, dit stukje gaat niet over argumentatietheorie. De vraag hoe discussianten argumenteren en welk onderzoek daar naar verricht wordt, zou niet in deze korte bijdrage behandeld kunnen worden. Ik wil graag met u discussiëren - wat zeg ik, boos worden - over wat ik gemakshalve maar s-vitterij zal noemen. En u zult zien welke klemmende vragen over de relatie vorm en inhoud uit deze aselecte verontwaardiging oprijzen.
Ach, iedereen kent het verschijnsel. Je bent met iemand in discussie, en plotseling zegt je tegenpartij: Mevrouw, meneer, u gebruikt nu een verkeerd woord (...), of: U hanteert een onjuiste constructie (...). En dan gaat het debat niet meer over het eigenlijke meningsverschil, maar over een taalkwestie die niets met de zaak uitstaande heeft. Twee voorbeelden van deze succesvolle discussietruc. Aan het begin van dit jaar schreef de dichteres Ida Gerhardt een artikel in NRC Handelsblad waarin zij zich verweerde tegen de, naar haar mening onjuiste, ongepaste, nivellerende en platvoerse kritiek op haar gedichten. Een van haar critici, Rob Schouten, gaf een antwoord in Vrij Nederland (25-2-84). Ik bespaar u alle argumenten en tegenargumenten. Eén passage viel mij in het bijzonder op, en wel door de laatste zinsnede tussen haakjes.
Ik tart Ida Gerhardt met een ander bewijs dan wat het instinctieve eksteroog op haar lange tenen haar ingeeft, waar te maken dat ik als criticus opportunistische nivelleringsprincipes hanteer. Al mijn knipsels stel ik haar ter beschikking.
Trouwens, over nivellering gesproken. De ondertitel van haar artikel luidt ‘een tijdverschijnsel’ (overigens is het tijdsverschijnsel).
Wat zien we hier gebeuren? Persoon A die persoon B nivellering verwijt, wordt er nu zelf van beticht. En die tegenaanval wordt subtiel versterkt door de toevoeging dat het tijdsverschijnsel is.
Ach ja, iedere taalgebruiker heeft toch verstand van taal. Dat moet u eens op de economie toepassen! Iedereen die een huishoudbeurs beheert, weet hoe het met ons aller huishouden, de economie, moet. Soms zou ik ook willen dat ik niet gehinderd werd door kennis van zaken. Dat maakt het decreteren van apodictische regels een stuk gemakkelijker. Gelukkig is de werkelijkheid ingewikkelder. Wanneer de geachte opponent enkele woordenboeken geraadpleegd zou hebben, had hij kunnen weten dat daarin naast elkaar voorkomen doodkist-doodskist; spellingbeeldspellingsbeeld; wettekst-wetstekst; tijdverschil-tijdsverschil. Nee, inderdaad geen tijdverschijnsel. Maar de andere nevenvormen hadden toch wel een lichtje kunnen doen opgaan, namelijk dat het hier gaat om een nauwelijks oplosbare kwestie. Er had beter kunnen staan: ‘Overigens geef ik, Rob Schouten, de voorkeur aan tijdsverschijnsel’. Maar wat dan nog? Wat heeft dit met nivellering te maken? Dergelijke vitterij leidt de aandacht af.
Dit voorbeeld was bedoeld als opwarmertje. Nu een artikel uit NRC Handelsblad dat meer aandacht verdient. Zoals de NRC-lezers van ons blad wellicht weten, heeft de heer J.J. Heldring in zijn rubriek ‘Dezer dagen’ verscheidene malen aandacht besteed aan de activiteiten van het Interkerkelijk Vredesberaad. Let wel, ik houd me hier buiten de discussie. Het gaat mij om het verschijnsel dat er in een discussie op taalfouten wordt gewezen. En in alle gevallen heeft Heldring - hij is een goed stilist - gelijk!
In ‘Dezer dagen’ van 7 februari 1984 wordt commentaar geleverd op een artikel van Mient Jan Faber. Bij drie citaten geeft Heldring stilistisch commentaar. Ik geef eerst de citaten. Naar het commentaar dat tussen haakjes wordt gegeven, mag u bij wijze van taalproef raden.
1. | De sleutel tot de stabiliteit in Europa ligt in belangrijke mate in handen van Centraal-Europa, en dus van beide Duitslanden. Deze constatering is geen pleidooi voor een status-quopolitiek, maar wil slechts op een historisch gegeven wijzen wat (...) niet onder tafel mag worden gewerkt, zelfs niet bij alle inspanningen om de kernwapens terug te dringen. |
2. | Accepteer de ander (d.w.z. de toestand in Oost-Europa) zoals hij is; wees er niet op uit hem te ondermijnen; integendeel, ga met hem op weg. Dan zal (...) geleidelijk aan, zonder grote erupties, de onderlinge situaties zich wijzigen onder wederzijdse aanvaarding. |
3. | Die contacten, vindt Bahr, kunnen nl. ‘niet anders worden verstaan als ondermijning van buitenaf’ (...) |
Heldring geeft tussen de haakjes het volgende commentaar:
1. | bedoeld is: dat |
2. | bedoeld is: zullen |
3. | Faber bedoelt: dan als; zijn Nederlands is nogal slordig. |
Nu vraag ik u: Wat is de functie van deze taalkritiek? Dat/wat wordt wel vaker door elkaar gehaald. Ook het niet overeenkomen van persoonsvorm en onderwerp in getal komt vaker voor. En misschien is het artikel wat slordig gecorrigeerd, zodat het ontbreken van ‘dan’ vóór ‘als’ niet opviel. Maar waarom die fouten hier vermeld, als men in wil gaan op de inhoud?
Het komt mij voor - u leest het goed, ik druk mij nu voorzichtig maar suggestief uit - dat deze taalkritiek toch een rol speelt in de discussie, omdat voor velen nog steeds geldt: slordig taalgebruik verraadt een slordige gedachtengang. We zijn nu bij de klemmende vragen over de relatie tussen inhoud en vorm. Vier vragen met antwoorden van een lezer.
- | Hebt u wel eens een tekst gelezen met een goede inhoud, terwijl het taalgebruik te wensen overliet? Ja. |
- | Hebt u wel eens een tekst gelezen met een slechte inhoud, terwijl op het taalgebruik weinig tot niets was aan te merken? Eh, ja. |
- | Hebt u wel eens een tekst gelezen die
|