Van Woord tot Woord
Geld
Marlies Philippa
Op verzoek deze keer een vervolg op mijn bijdrage in het juli/augustusnummer over Vreemde valuta. Twee reacties kreeg ik, één uit Eelde en één uit Luxemburg, bolwerk van de EG. En dat terwijl ik me als liefhebster van een zo groot mogelijke verscheidenheid niet eens zo gunstig over dit lichaam had uitgelaten.
De laatste ‘reagent’, de heer Rohaert, vraagt zich af of er wel andere dan ‘vreemde’ valuta bestaat. ‘Eigen’ valuta natuurlijk! Verder zou hij het uit eigenbelang - hij is werkzaam bij het Terminologiebureau van het Europees Parlement - op prijs stellen als ik me ditmaal vanuit een wat meer terminologische hoek met het onderwerp ‘geld’ zou bezighouden. Hij doelt op termen als klein en groot geld, contant geld, wisselgeld, klinkende munt, baar geld, fiduciair geld, etcetera. Ik zie de vertaalproblemen wel, maar niet alle termen die hij noemt zijn in etymologisch opzicht zo interessant. Wie heeft er trouwens fiducie in fiduciair geld? Maar dit terzijde. De moeite waard om te bespreken vind ik in ieder geval contant, baar en munt.
Contant brengt me terug bij een oude liefde: de getallen. Tellen en vertellen, taal en tal; het zijn woorden die met elkaar te maken hebben. Ook in het Frans: compter ‘tellen’ en conter ‘vertellen’. Vertellen is als het ware het optellen van de details van een gebeuren. Compter en conter zijn louter spellingvarianten van hetzelfde woord. Vanaf de vijftiende eeuw werd er met opzet een onderscheid in de spelling gemaakt om zo het betekenisverschil op schrift te kunnen uitdrukken. Je kunt dit een beetje vergelijken met onze woorden nog en noch die weliswaar niet dezelfde oorsprong hebben, maar die vroeger wel allebei op dezelfde manier (noch) gespeld werden. Contant (comptant) geld is gereed geld, geld dat je zo op tafel kunt leggen, dat je kunt uittellen.
Baar geld is ook gereed geld. Het is ‘open en bloot’ geld. Het bijvoeglijk naamwoord baar dat ‘bloot’ betekent komt alleen nog voor in vaste uitdrukkingen als ‘baar geld’, ‘bare onzin’, een ‘bare leugen’. De nevenvorm bar treffen we aan in barrevoets: ‘met blote voeten’. Bar heeft een betekenisverschuiving ondergaan in de richting van ‘ruw’ en ‘erg’. Als het weer bar en boos is is het vaak ook bar koud.
Baar geld is klinkende munt. De munt vormt de basis van het muntstelsel. Het woord munt hebben we al in de Romeinse tijd ontleend. In het Latijn betekende moneta zowel muntstuk als muntplaats. De Romeinse godin Juno, de echtgenote van Jupiter, had op het Capitool een tempel, waar zij vereerd werd als Iuno Moneta. Wellicht werd met Moneta ‘de waarschuwster, de vermanende’ bedoeld. Die tempel was het muntgebouw van Rome en de munt is dus genoemd naar de bijnaam van Juno. Moneta ontwikkelde zich in het Frans tot monnaie ‘munt(en), kleingeld’, een woord dat wij kennen als een onderdeel van portemonnee. In het Engels werd money de algemene benaming voor geld.
Voordat er een geldstelsel bestond, voordat de munten waren uitgevonden, kende men andere ruilmiddelen. In landbouwgebieden werd daarvoor vaak vee gebruikt. Zo kon een woord voor ‘vee’ zich in betekenis ontwikkelen tot een woord voor ‘geld’. Het Latijnse pecu/pecus ‘vee’ heeft als grondwoord gediend voor pecunia ‘geld’. Ook het woord schat betekende oorspronkelijk ‘vee’. Maar laten we vee zelf niet vergeten. Varianten van dit woord in het vroegmiddeleeuwse Germaanse taalgebied waren fehu, faihu, fihu, fé, fia en feoh met de betekenissen ‘vee’, ‘bezit’ en ‘geld’. Het Germaanse vee/fehu is etymologisch verwant met het Latijnse pecu. In het huidige Engels heeft fee nu nog onder andere de betekenis ‘honorarium’ of ‘loon’.
Over naar de andere reactie op mijn vorige ‘geldartikel’. De heer Veenhoff uit Eelde wil graag dat ik even terugkom op schelling. Hij wil dat, omdat ik toen geschreven heb dat de etymologie van schelling ‘onbekend’ is en hij niet helemaal zeker weet of dat werkelijk waar is. Misschien had ik inderdaad beter kunnen schrijven ‘omstreden’. The Oxford Dictionary of English Etymology spreekt over een ‘much disputed origin’. De Vries somt in zijn grote woordenboek verschillende mogelijke verklaringen op. Hij verwerpt de hypothese dat schel- in schelling is afgeleid van schel ‘bel’ en dat schelling dus ‘klinkende munt’ zou betekenen. Volgens een andere opvatting moet uitgegaan worden van de wortel skel, een wortel die ‘snijden’ betekent en die ook verband houdt met ‘schil’ en ‘schaal’. Ook dit acht De Vries heel twijfelachtig. De derde mogelijkheid is dat schelling/schilling/skilling ontstaan is uit skildling, een afleiding van skild ‘schild’. De Germanen zouden de Oostromeinse gouden solidus, die zij eerst als borstsieraad droegen, ‘een soort schild’ hebben genoemd. Daarbij kan ook de vorm hebben meegespeeld. Te vergelijken zijn de Middellatijnse scudatus aureus, de Italiaanse scudo en de Portugese escudo, alle woorden die teruggaan op het Latijnse scutum ‘schild’. Deze laatste verklaring wordt in de kleine De Vries en in het Duitse etymologische woordenboek van Kluge de meest waarschijnlijke genoemd. Maar zekerheid bestaat er niet.
Rest nog het woord geld zelf. Hoe verleidelijk is het niet om - denkend aan de ontwikkeling van het Franse argent- een relatie te vermoeden tussen geld en gold/goud. Een bedrieglijke klankovereenkomst helaas. De verleden tijd van het met geld verwante werkwoord gelden mag dan wel gold zijn, gold ‘goud’ is etymologisch gezien een heel ander woord. De betekenis van geld was ‘vergelding, offer’ en die van goud ‘het geelglanzende metaal’. Verwanten van goud zijn geel, gal, glanzen en glinsteren. Goud blinkt en geld stinkt.