Waar gaan we met onze deelwoorden naar toe?
L. Jongkees
Misschien is het verbeelding maar ik krijg de indruk dat deelwoorden de laatste tijd vaker en - wellicht ook daardoor - slordiger worden gebruikt. Laat mij liever zeggen, op een wijze die vroeger ongebruikelijk was.
Neem het tegenwoordig deelwoord: al doende, leerde men; slapende werd men rijk en berustend aanvaardde men. Het werd ook gekoppeld aan een ander (bij voorbeeld zelfstandig) naamwoord, en dan als bijvoeglijk naamwoord of bijwoord gebruikt: tijdrovende arbeid, adembenemende films, hartverscheurend gillen. En ook werd het tot zelfstandig naamwoord bevorderd: slechthorenden, hulpbehoevenden.
Ook ontstonden woorden waarvan men zich bijna niet meer realiseert dat het tegenwoordig deelwoord de grondvorm is: niettegenstaande, vanzelfsprekend. Toch kan die werkwoordorigine wel eens vermakelijk zijn: niettegenstaande zijn bedlegerigheid bleef hij opgewekt of vanzelfsprekend hield hij toen zijn mond.
Mijn taalgevoel komt pas in de knel als ik in NRC/Handelsblad lees: ‘Indien kernwapens oorlogsvoorkomend werken...’ In de eerste plaats twijfel ik over de verbindings-s, maar bovenal vind ik de zinsconstructie onpractisch, ‘zinverlengend’ en ‘betekenisversluierend’ indien kernwapens oorlog zouden voorkomen...
Voorbeelden van dit soort taalgebruik vindt men in grote getale. In de reeds genoemde krant stond, ook kort geleden: ‘terwijl toch deze opstelling positiebepalend is geweest voor de hele Europese politiek...’ en ‘deze humor heeft een zielschavend effect’.
Veranderen van techniek werkt procedureverlengend.
Dergelijke uitspraken lijken afkeuringverdienend.
Hoortoestellen werken gehoorsbeeldverminkend.
Funktieherstellende ingrepen zijn hier dringend aangewezen.
Gehoorgestoorden worden dikwijls