Het Gezegde & Co.
J.M. van der Horst
- Andrew Ingraham heeft echt bestaan. Ik weet nu zelfs dat hij in 1841 geboren is. Met dank aan de lezers J. Noordegraaf en H. Voorn. Ingraham is de bedenker van het Engelse zinnetje The gostak distims the doshes dat niets betekent en daarom zo beroemd werd. Hij schreef erover in zijn boek Swain School Lectures (The Open Court Publishing Company, Chicago) van 1903; later in Mind, Metaphysics and Logic. Swain School Lectures. Idem 1913. Maar dit zijn vrijwel onvindbare boeken geworden. Na een jaar speurwerk heb ik nu een gefotocopieerd exemplaar in handen gehad uit de Library of Congress, Washington. Zijn boeken hebben dus niet de bekendheid gekregen die zijn voorbeeldzin kreeg. Het laatste komt doordat de gostak werd geciteerd door C.K. Ogden en I.A. Richards in hun zeer veel gelezen en vele malen herdrukte boek The meaning of meaning. En het is daaruit dat te onzent Reichling zijn inspiratie putte voor een Nederlandse versie: De vek blakt de mukken. Zie verder ‘Onze Taal’ oktobernummer 1983, p. 129.
- Ogden en Richards citeren Ingraham twee keer. De andere keer met een iets langer stuk. Ik waag een vertaling:
‘We zijn niet zo vaak in de gelegenheid te spreken over de groep verschijnselen, als een ondeelbaar geheel, die zich voordoen of zijn betrokken bij het klimmen van een neger over een hek, met een meloen onder zijn arm, terwijl de maan juist achter een wolk kruipt. Maar als dit samenspel van verschijnselen zich vaak voordeed, en als wij in de gelegenheid waren er dikwijls over te spreken, en als deze gebeurtenis vermoedelijk consequenties had voor de economie, dan zouden we er een of andere naam voor hebben, bij voorbeeld ploot, om het te noemen. Op den duur zouden sommige mensen erover twisten of het begrip ploot een hek impliceert, en of het woord van toepassing is wanneer een blanke man onder gelijke omstandigheden over een stenen muurtje klimt.’
- Zinsontleden op de lagere school is wel degelijk nodig en mogelijk, ook al loopt een door de minister van Onderwijs betaalde adviescommissie (aclo-m) al jaren het tegendeel te beweren. Het mag weer hardop gezegd worden. Op 10 januari is mevrouw Marjolein van Dort-Slijper gepromoveerd op een proefschrift dat Grammatica in het basisonderwijs heet. Haar eerste stelling luidt: ‘Het grammaticaonderwijs op de basisschool mag niet verdwijnen, maar dient wel wat de taalkundige en didactische uitgangspunten betreft te worden herzien.’ Ik stel voor dat mevrouw Van Dort wordt uitgenodigd over haar onderzoek en over haar standpunt eens in ‘Onze Taal’ te schrijven.
- De heer Paardekooper uit Deventer, niet de grammaticus dus maar de Reve-kenner, heeft me gewezen op het toenemend ‘gebruik’ van aanhalingstekens in kranten en tijdschriften. En nu ik dat gehoord heb, ‘zie’ ik het ook. En meteen wierp hij de vraag op wat eigenlijk de ‘betekenis’ is van aanhalingstekens. Kunnen leestekens een betekenisverandering ondergaan? Als dit het geval is, lijken ze meer op woorden dan ik dacht. Mij is geen boek of artikel bekend dat over dit soort zaken handelt. Zeker is in ieder geval dat het gebruik van leestekens in de loop der eeuwen sterk veranderd is. En ook dat het in andere talen soms anders is dan bij ons. In een simpele opvatting kan dus meteen wel gezegd worden dat leestekens wel eens van betekenis veranderen. De vraag is echter hoe dat gebeurt. En daarmee verbonden de vraag hoe bij de leestekens vorm en betekenis met elkaar verbonden zijn. Wie durft het aan om hierover een origineel artikel te schrijven?