Afdwalingen
Mens, moet je horen, daar zit ik gisteren in de tram, wat een toestand toch met die uitgebrande tram, hè, daar moesten ze wat aan doen, zeg ik maar. Afijn, in de tram, ik ga altijd op vrijdag naar de Bijenkorf, die is toch zo veranderd. O ja, er stond dan een rare kerel in die tram, met zo'n lange nek, Hans had zich toch zo gesneden bij het scheren gisteren, daarom was ik later dan anders. Nou, die lange nek dacht maar steeds dat de man die naast hem stond met opzet tegen hem opbotste, wat verschrikkelijk toch daar in Rotterdam hè, twee mensen dood, ik zeg maar dat je in de tram heel wat beter zit, zeg ik altijd. Maar die vent dan, hij had ook al zo'n rare hoed op, is net met een piepstem gaan protesteren, als er een plaats voorin vrijkomt, en toen was 't over. I k zeg altijd maar dat je 't best achter de bestuurder kan zitten, mijn man zegt altijd: nooit achterin gaan zitten, zegt ie.
Maar 't gekste komt nog, ik zeg altijd maar: een ongeluk komt zelden alleen, 's middags zag ik die eigenste kerel weer, ik was vergeten spek te halen en we eten altijd spekpannekoeken op zaterdag, op zaterdag doe ik het kalm aan, wat jij meid? Nou daar stond ie bij het Concertgebouw met nog zo'n type, geef mij maar Carré, en die stond aan z'n jas te plukken. Vind jij dat nou ook zo mooi, dat Rooie Sien, ik zeg altijd maar: vreemde vogels moeten er ook zijn.
A. Schoester
Utrecht