Weglatingen
1. In de geschreven taal zijn slechts weinig weglatingen toegestaan. Voorbeelden: de d in rijbewijs, scheikunde, glijbaan.
2. Wel algemeen aanvaard, maar in de schrijftaal niet of nauwelijks toegepast: 't voor het, 's voor eens, z'n voor zijn, 'r of d'r voor haar, 'k voor ik, ie voor hij (in vragende zinnen). Deze weglatingen kunnen niet worden toegepast als het woord de klemtoon heeft.
3. Verder worden vooral medeklinkers weggelaten aan het eind van een woord of lettergreep. Voorbeelden:
b (uitgesproken p): hè je;
d (dt, t): ik vin, ik wor, een nachje, een tochje;
f: gee maa(r) hier;
k: zaddoek (= zakdoek);
l: ik za je helpen;
n: ka je; ga da maar, ommogelijk (= onmogelijk);
p: zeebel (= zeepbel);
r: spabank; dat is fo jou. ‘Bijvoorbeeld’ wordt soms vervormd tot befobbelt. Zie verder de opmerking aan het eind;
t: zie d;
w: (wordt meestal nog juist gehoord in uw).
Van de letters g (ch), j, m en s zijn dus nog geen voorbeelden voorradig, v en z komen niet aan het eind van een lettergreep voor.
Een bijzonder geval is de ‘gebrouwen’ r, die soms geheel verdwijnt: goot (groot), gaag (graag), pogamma (programma). In de praktijk blijkt de kans op misverstanden zeer gering. Soms gaat de uitspraak naar de ch, bijvoorbeeld in de veel voorkomende tv-woorden romig en geurig (chomech, cheuchech).
4. Weglating aan het begin van een woord: de h in het Zuidnederlands (ij eeft). Zie verder onder 2.
5. Weglatingen in het midden van een woord: as (als), apteek, kaptein, jonges. Hij het (= heeft).
6. Weglatingen van een gehele lettergreep: la we gaan, da moe we nie doen.