Variëteit en variété
De heer Sj. van den Berg vermoedt dat ik mij in het juni-nummer vergiste, toen ik veronderstelde dat ‘figuur’ meer en meer uitsluitend het-woord ging worden. Ik zou mij hebben laten misleiden door vormen als een groot jager. Hij kan mij geloven als ik hem de verzekering van het tegendeel geef. Het weglaten van de buigings-e in uitdrukkingen als een groot man tegenover een grote man is een verschijnsel dat niet onopgemerkt aan mij is voorbijgegaan, al zal ik het nooit over ‘een groot figuur’ hebben in de gevallen waarin figuur een de-woord is. Ik had wel degelijk het oog op ‘genusverschuivingen’.
En met ‘groot figuur’ zijn we meteen aangeland in het vraagstuk tot welks bespreking de heer Jongkees in het meinummer de eerste stoot gaf. Waarom zeg ik wel: een groot man, een groot schrijver, maar niet: een groot figuur, een groot ster? Omdat figuur en ster niet in de eerste plaats persoonsaanduidingen zijn? Is een snel werker iets anders dan een snelle werker, een waarnemend voorzitter iets anders dan een waarnemende voorzitter?
De grammaticus Van den Toorn vermoedt dat de stijl hier een rol speelt, hetgeen aansluit bij de raad in Renkema's ‘Schrijfwijzer’: vertrouw op uw gevoel voor welluidendheid en ritme. Rijpma-Schuringa-Van Bakel noemt gevallen als een geweldig jager en een groot zangeres onregelmatig, maar men is het erover eens dat dergelijke vormen een bijzondere betekenis hebben. Ongetwijfeld bedoelen we met een groot man iets anders dan met een grote man. Maar overigens zit er, zoals de heer Van den Berg opmerkt, zo weinig lijn in, dat aan algemene regels niet te denken valt.
De heer Jongkees vraagt zich af, of bij b.v. ‘het grensverleggend onderzoek’ de buigings-e vaak wordt weggelaten doordat men, onbewust, het bijvoeglijk(e) naamwoord als een bijwoord ziet: het is immers een werkwoordsvorm? Dat is precies wat de heer Van den Berg betoogt, maar ook hij moet uitzonderingen aanvaarden. Zaalberg komt, in zijn ‘Taaltrouw’, op geheel andere gronden ook tot het vermoeden, dat het adjectief als een adverbium wordt aangevoeld, maar dat betreft dan de ‘vaste verbindingen’ als de algemeen secretaris, waarvoor hij weinig sympathie blijkt te hebben.
Weinig ruimte dus voor duidelijke regels; wèl gelegenheid voor verschil van inzicht. Tot de belangwekkende opmerkingen van de heer Van den Berg behoort: het e-loze adjectief na het onbepaald lidwoord en vóór een de-woord kan alleen bij persoonsnamen voorkomen. Bij de stellende trap, ja, maar bij de vergrotende? Paardekooper acht makkelijkere sommen ‘moeilijk’ en noemt de e-loze comparatief de voorkeurvorm. En Rijpma-Schuringa-Van Bakel stelt dat de vorm op -e ontbreekt onder meer in de vergrotende trap van twee- of meerlettergrepige woorden. Dit verklaart de uitgebreider taak waarnaar de heer Jongkees verwees, en het speelt ook bij het-woorden: het onwelwillender gedrag, het bereikbaarder doel.
De heer Van den Berg constateert, dat de wat gemeenzamer persoonsaanduidingen een -e vereisen: een geschikte kerel, een beroerde vent. Ik geloof daarbij te kunnen aansluiten met de gedachte, dat de -e vaker wordt weggelaten in de schrijf- dan in de spreektaal.
•
De heer Erik Slagt in Den Haag zendt ons enige knipsels die de moeite waard zijn. In een daarvan prijst een autofabriek haar produkt aan vanwege zijn probleemloze inparkeerbaarheid. Dat ontsluit de deur voor ‘inrijdbaarheid’ en ‘oninrijdbaarheid’ van een straat met eenrichtingsverkeer en ‘inslaanbaarheid’ of ‘oninslaanbaarheid’ van een zijweg. Hoe bedenken ze 't!
En volgens een ander knipsel moet een woonwijk beschermd worden tegen verkantorisering. Waarom zouden spraakmakers van deze soort halt houden voor ‘vereetkamerisering’ van een vertrek of ‘verakkerisering’ van een stuk heidegrond?
Is b. en w. een hij of een zij of zijn ze zij? vraagt deze correspondent vanwege het derde knipsel, dat onder meer zegt: ‘b. en w. had de onderwijzeres een dienstverband onthouden omdat hij liever een manlijke kostwinner wilden benoemen.’ Uit deze schizofrene zin blijkt dat de journalist het ook niet wist. Voor mij blijven b. en w. burgemeester en wethouders, een meervoud.
•
Omdat ik zo vaak voor ongerept ‘in tact’ lees, vroeg ik in het mei-nummer: wat betekent ‘uit tact’? De heer J.M. de Bruyn in Hengelo herinnert me eraan, dat ‘in tact’ wel bestaat in de betekenis ‘in de maat’.
M.C. Godschalk