Van Woord tot Woord
Inseinen
Alsen die coninc ghemoeten soude,
Seindi hem ende was in vare
Ende waende, dat die duvel ware,
Omdat hi was soe swart al.
Kort voor regel 300 van Karel ende Elegast, het bekende Middelnederlandse ridderverhaal, staat de bovenstaande zin te lezen. Koning Karel was bang voor de ontmoeting met de onbekende ridder Elegast, zwart als de duivel. Daarom seindi hem, ‘zegende hij zich’, sloeg hij een kruis. Het Middelnederlandse seinen betekende ‘een kruisteken maken’ en was een nevenvorm van segenen. De vorm met -ei- was oorspronkelijk de westelijke vorm. Seinen-segenen is te vergelijken met peil-pegel en zeil-(Duils)Segel.
Het huidige zegenen duidt nog steeds het maken van een heilig teken aan, maar met ons woord seinen wordt het produceren van een ander soort tekens bedoeld. Als je de etymologische woordenboeken moet geloven, dan heeft dit laatste woord zich niet rechtstreeks ontwikkeld uit het Middelnederlandse seinen. Segenen/seinen was de vernederlandsing van het Latijnse signare ‘een teken geven’. Van het werkwoord werd het zelfstandig naamwoord segen afgeleid. Enkele eeuwen later, in de zeventiende eeuw, werd het Engelse sign ‘teken’ in het Nederlands overgenomen als sein. Hieruit ontwikkelde zich het nieuwe werkwoord seinen. Het Engelse sign is via het Franse signe uit het Latijnse signum ‘teken’ afkomstig. In het Latijn vormden signum en signare een nauw verbonden woordpaar. Woorder in het Nederlands die duidelijk aan dit tweetal herinneren zijn signaal, signalement, signeren, signatuur en significant.
Het oude en het nieuwe seinen hebben dus via een omweggetje wel degelijk met elkaar te maken. Opmerkelijk is dat er binnen het huidige Nederlands nòg een seinen bestaat (historisch gezien dus al het derde): in het Zuidnederlands wordt seinen volgens het woordenboek van De Clerck zo af en toe als purisme voor signaleren gebruikt. Zo stond in 1977 in de Gentenaar: ‘Hij merkte een geseinde auto op en zette de achtervolging in.’
Op ons taalcongres in november van het vorig jaar sprak oud-voorzitter J. Klaasesz het slotwoord. Dit is afgedrukt op blz. 29-30 van de nu lopende jaargang van Onze Taal. In zijn toespraak heeft hij mij verzocht aandacht te besteden aan het woord ‘inseinen’. Het spreekt vanzelf dat ik graag aan dit verzoek wil voldoen. Ik zal even de passage citeren die eraan voorafgaat: ‘D'66 wil dat de ministers de leden van de fracties in een eerder stadium “inseinen”. Het woord “inseinen” staat niet in Van Dale. Het kan iets te maken hebben met “seinen”, maar het kan ook een vernederlandsing zijn van het Franse “enseigner”.’
‘Inseinen’ dus. Van Dale vermeldt het niet en Riemer Reinsma in zijn Signalement van nieuwe woorden evenmin (signalement!!). Van Dale kent wel andere voorzetselafleidingen met -seinen. Zo noemt hij naseinen, rondseinen, toeseinen, afseinen, terugseinen, overseinen, doorseinen en uitseinen.
Over inseinen heb ik een mini-enquête gehouden onder enkele mensen, die zich uit hoofde van hun beroep intensief met taal bezig houden. Allen kenden zij het woord inseinen en wisten zij welke betekenis het kan hebben. De meesten verklaarden evenwel het zelf nooit te zullen gebruiken. Zij vonden het een lelijk en overbodig woord. Het ging mij evenwel niet zozeer om de schoonheid van inseinen en ik opperde de veronderstelling dat het woord een neologisme zou kunnen zijn, te vergelijken met inschatten. Deze veronderstelling wekte veel verontwaardiging bij mijn informanten. Inschatten (een woord dat ook niet in Van Dale, noch in Reinsma staat) werd unaniem beschouwd als een uitstekend woord, een woord met een heel eigen betekenisnuance, eigenlijk onvervangbaar. Maar inseinen werd afgekeurd. De geënquêteerden noemden wel andere afleidingen met seinen, zoals afseinen en aanseinen, beide (uiterst zinvolle) termen bij diverse kaartspelen als bridge en klaverjassen. Opvallend is dat Van Dale aanseinen helemaal niet kent en afseinen alleen in een heel andere betekenis.
Al mijn proefpersonen waren het erover eens dat inseinen een afleiding is van seinen en geen leenvertaling uit het Frans. Ik zelf geloof ook niet aan die vernederlandsing van enseigner hoezeer de betekenis ook overeenstemt. Grappig is dat de beide woorden etymologisch gezien wel in hoge mate met elkaar te maken hebben. Enseigner heeft zich ontwikkeld uit het Vulgair Latijnse insignare, dat in de plaats was gekomen van het Klassiek Latijnse insignire ‘signaleren, laten herkennen’. Bij enseigner hoort het zelfstandig naamwoord enseigne met vele betekenissen die alle verband hebben met ‘teken’. In het Frans ontstond de behoefte aan een nieuw ‘teken’woord, een nieuwe ontlening, die qua vorm dichter bij het Latijn bleef: insigne.
Het voert waarschijnlijk te ver om binnen het bestek van dit stukje aan te voeren dat ook het woord zegel binnen de groep met dezelfde etymologische verwantschap valt. Zegel = ‘een klein tekentje’. En ook hier heeft in- voor verwarring gezorgd. In het Middelnederlands komt ingesegel voor, ontstaan als kruising van sigillum en insigne. In het Skandinavisch werd het insegel, een woord dat ik me herinner uit een film uit mijn jeugd, ‘det sjunde inseglet’ van Ingmar Bergman.
Heeft er bij inseinen ook kruising of contaminatie plaatsgevonden? Ik weet het niet. Ik weet ook niet of het woord zal blijven bestaan. Maar als het zich een eigen betekenis weet te verwerven, dan zie ik niet in waarom het niet evenveel rechten heeft als naseinen, afseinen, toeseinen of‘sein’ nog maar even door!
Marlies Philippa