Het Rijmschap
In deze aflevering enige reacties op geschreven en gedrukte stukken die wij in de maand december 1981 mochten ontvangen: Het Rijmschap begint het nieuwe jaar graag met een schoon bureau.
J. Huijsing zond ons het Rijmenblad van de Uitgeverij Sint Nicolaas te Roosendaal. Ik haal aan:
Ik hoop dat deze avond van 5 december
Een avond wordt van een leuke remember
Het Rijmenblad voorziet op voorhand 110 cadeau-artikelen van een bijpassend vers. De heer Huijsing schafte het blad aan bij een representant van de middenstand.
De middenstand maakt sedert jaar en dag gebruik van versificatie. Het veelgeciteerde Vandaag een client/Morgen een vriend blijft een mooi voorbeeld, maar de tekst op een slagersruit nabij mijn woonerf mag er óók zijn:
Van kwaliteit wilt u verzekerd zijn
Dan moet u bij deze slager zijn
Kneuterig en aandoenlijk. Zulke rijmen vertederen mij. Een publicatie als het Rijmenblad voornoemd kan echter op mooie gevoelens van mijn kant geen aanspraak maken. Wèg met die handel in kromme, kreupele en krakkemikkige nonsens!
Onze Taallezer R. Kat stuurde een fragment uit Amsterdam Magazine (het gaat over bonbons): ‘... de witte, de grote en de kleine, die zijn het einde! Dat rijmt, terecht!’ U zag het al, meneer Kat, dat rijmt helemaal niet. Ik heb meteen voor u nagekeken of de vondst soms was opgediept uit het Rijmenblad, maar dat bleek niet het geval te zijn. Zij zou er overigens niet in misstaan. Zonder me nu al te hevig op te winden over al deze triviale aanslagen op de precisie, signaleer ik de gevaren van het voorgebakken gelegenheidsgedicht: gedrukte onbeholpenheid wordt min of meer officiële onbeholpenheid en op die manier een referentiekader voor oude en potentiële luiaards.
De maand december, droomden wij, zou een hoogtijmaand worden voor ons schap. Het pakte anders uit. De maand december bleek, helaas, voor het rijm de donkerst denkbare maand. Droef sjokten wij naar onze gezamenlijke psychiater.
Ivo de Wijs
P.S. Arme mij (poor me). Eigenlijk moet ik nog antwoorden op de brief van Mr. F. Zeiler. Hem worstelt met de voornaamwoorden. Hem verwijst naar vreemde talen. Hem verslikt zich in hun (geen accusativus, maar dativus). Hem is geen vriend van mijn (not a friend of mine).
IdW
Wij zien hier voor ons oog zowaar des arbeidsaanbods
Want als ik niet de veerman was, dan was
Of 't? Of gewoon maar het, in anticipatie op een toonloze uitspraak?
Andere vraag: heeft Dr. Hermkens gelijk met zijn bezwaar tegen het rijm wet-het?
Allerminst. Het rijm is zuiver, zoals hij zelf heeft kunnen horen. Het rijm moordenaar - requisitoir is eveneens perfect, mits men het tweede woord verkeerd uitspreekt.
Nu zijn we waar we moeten wezen. Is het inderdaad verboden, het te doen rijmen op wet? En een op steen, hij op blij, er op ver en zo meer (zie de brandbrief van Dr. Hermkens)? Het antwoord is tweeledig.
Wat wet - het betreft, rijm kan klankmatige scherts zijn en, aldus afwijkingen van de norm rechtvaardigen. Maar ik wil vermakelijkheid verder buiten beschouwing laten. Wat meer belang heeft voor deze discussie is het feit dat de fonetische uitspraak van dergelijke woorden functioneel kan zijn - bepalend voor de gevoelswaarde of zelfs de betekenis.
Als er een ding is dat ik Dr. Hermkens kwalijk neem, is het dat hij mij beticht van taalbederf omdat ik zijn opvattingen niet huldig.
Afgezien van mijn zuiver esthetische behoefte om het zo dikwuls turrugkerunduh, ut onbuvreduggunduh gummummul van die domme klinker te doorbreken, is er ook - soms - de wezenlijke noodzaak van profilering. U ziet alweer dat Het Rijmschap het adres is voor puntige omschrijvingen. Dit is een heel gewoon voorbeeld van nadruk, maar zelfs een luidkeels gezegd ‘ut’ zou hier niet precies hetzelfde uitdrukken als ‘het’.
‘In al deze onbeklemtoonde lettergrepen is alleen de [a] oftewel de stomme e mogelijk’ verklaart Dr. Hermkens, daarmee wel iets terugnemend van zijn eerder uitgesproken machtswoord dat ‘het, uitgesproken [het], niet bestaat.’
D'r zij licht. Wie staat ziet toe dat-ie niet valle. M'n schild ende betrouwen. Kruis 'm! 't Is volbracht. Wat ik hoop te hebben aangetoond - en dit is werkelijk een principieel punt - is het inhoudelijk verschil tussen het en ut.
H.H. Polzer