Onze Taal vijftig jaar
- Onze Taal, een maandblad dat zich ten doel stelt ‘het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen’.
- Onze Taal, het blad waarin niet alleen de Neerlandici aan het woord zijn, maar ook en vooral de taalgebruikers in welke hoedanigheid dan ook.
- Onze Taal, de vraagbaak voor een ieder die geïnteresseerd is in taalverschijnselen of in de dagelijkse praktijk met taalproblemen heeft te maken.
Hoe is dat zo gekomen?
16 mei 1931
In het Centraal Hotel aan de Stadhouderskade te Amsterdam komt een dertigtal personen bijeen ‘tot het voorbereiden der oprichting van een taalgenootschap’. De aanleiding tot deze bijeenkomst vormden enkele artikelen van de hand van de heer C.K. Elout in het Algemeen Handelsblad. Deze toentertijd bekende Amsterdamse journalist had zich in felle bewoordingen geuit over ‘de toenemende verontreiniging van onze taal’ en ‘het voortdurend in groter mate binnendringen van germanismen’. De snel groeiende macht en druk van het Duitse Rijk werden zelfs in onze taal merkbaar.
De heer Elout was een idealist; hij durfde te strijden voor taalzuivering, terwijl er in die tijd toch heus wel dringender problemen aan de orde waren. Toch had hij waarschijnlijk nooit succes kunnen boeken als hij niet in contact gekomen was met de Amsterdamse koopman P.C. Smit jr. De heer Smit, die een taalkennis had waarop menig Neerlandicus jaloers kan zijn, stelde Elout in een brief voor om een vereniging op te richten van gelijkgezinden in de strijd tegen taalvervuiling.
Op die eerste vergadering in 1931 kwamen drie punten aan de orde die een halve eeuw later nog steeds het vermelden waard zijn.
1. Het Genootschap wilde in de eerste plaats een vereniging zijn van leken, van taalminnaars. Vakbladen voor de verschillende onderdelen van de taalwetenschap waren er immers genoeg. De gedachten gingen uit naar een studieclub die door onderlinge gedachtenwisseling (vandaar ook ‘genootschap’) over taalkwesties het taalgevoel wilde ontwikkelen. Het voornaamste was de praktijk en niet de theorie. Maar om ondeskundig geliefhebber in taalzaken tegen te gaan wensten de oprichters hulp van deskundigen, van Neerlandici. Hoogleraren en een redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal werden bereid gevonden zitting te nemen in een Raad van Deskundigen. Vooral in de beginjaren is deze raad van grote betekenis geweest. De lezers van Onze Taal leerden wat de waarde is van een woordenboek, welk gezag een spraakkunst heeft, wat een taalregel doet, hoe taal kan veranderen enz. enz.
Ook nu nog staan in het colofon de adviserende instanties vermeld. Ook nu nog doet de redactie een beroep op deskundige Neerlandici om informatie te verschaffen over bepaalde aspecten van taalgebruik. Een vorm van wetenschapsvoorlichting zouden wij nu zeggen.
2. Een ander punt vormde de vraag: Moest het Genootschap zich alleen bezighouden met taalzuiverheid (in de jaren dertig de strijd tegen germanismen) of mochten ook andere aspecten van taalgebruik aan de orde komen? Over dit punt werden felle discussies gevoerd. Tekenend voor de stemming in die eerste vergadering was bijvoorbeeld een hartekreet van een der aanwezigen dat men tegenover een taal ‘die het woord rücksichtslos bezit’ geen egards mag hebben! (Misschien is er iemand ter vergadering geweest die opponeerde dat er ook een woord rücksichtsvoll bestond.) Men besloot echter dat men politieke voorkeur en afkeur, hoe begrijpelijk ook, met alle mogelijke moeite buiten de discussies over taalzaken moest trachten te houden. Tegen de zin van Elout besloot men zich niet te beperken tot de germanismen. Het doel werd veel algemener. Zie de eerste zin van dit artikel over ‘verantwoord taalgebruik’.
Vandaar dat in Onze Taal niet alleen artikelen staan over taalzuiverheid, verzorgd taalgebruik en taalpolitiek. Ook wordt aandacht besteed aan taalverandering, de herkomst van woorden,