Kerststukje
Es weihnachtet schon sehr, terwijl ik dit schrijf in het barre begin van november, maar mijn kerststukje kan zo stemmig niet zijn of het dankt zijn ontstaan aan een zomerse belevenis. Er viel namelijk iets, toen ik in augustus op de Wanroyse hei onder de luifel van een buitenhuisje zat, waar een vriend van mij temidden van dennebomen en andere vrienden zijn verjaardag vierde. De gastheer zelf kwam van geboorte uit Wanroy, maar hij woonde in Horst met een vrouw uit Venray. Zijn dochter was bijgevolg in Horst geboren. Van de partij waren voorts een vriend uit Bergharen, een echtpaar waarvan de vrouw uit Aarle-Rixtel en de man uit Meijel kwam, en een tweede stel dat voor de vrouwelijke helft uit Helden en voor het mannelijk deel uit Thorn afkomstig was. De dochter had nog een vriendinnetje uit de omgeving van Sittard meegebracht. Deze welhaast demografische gegevens zijn belangrijk voor mijn verhaal, maar nog belangrijker is wat er viel. Het was avond en we hoorden alleen maar ‘plof’.
‘Een foep,’ zei mijn vriend op z'n Wanroys.
‘Geen foep, een kwakel,’ meende zijn dochter.
‘Een schûpke, denk ik,’ corrigeerde haar moeder.
‘Volgens mij een kroot,’ zei de vrouw uit Aarle-Rixtel.
‘Gewoon een prop, mensen,’ riep de man uit Bergharen.
‘Een kat,’ constateerde de inboorling van Thorn.
‘Als ik het zeggen mag, een knop,’ bracht het meisje uit Sittard in het midden.
‘Een denoor natuurlijk,’ sprak de man uit Meijel.
De enigen die nog geen uitspraak gedaan hadden, waren het vrouwtje uit Helden en ik. Wij stonden op en gingen zoeken. De maan scheen tenslotte niet voor niets. ‘Het is een den,’ fluisterde ze mij onderweg al toe, maar voor een hele den leek mij de ‘plof’ niet zwaar genoeg. Ik kon zelfs niet aan een schûpke of een kat geloven. Wat we vonden, was ook geen foep, geen kwakel, geen kroot, geen prop, geen knop, en geen oor. Het was een denappel.
Zo althans noemt de standaardtaal de vrucht van de denneboom. Maar ik wil altijd weten wie er gelijk heeft in zo'n geval. Aan dennen groeien geen appels. Het standaardwoord kan voor mij meteen de kachel in: denappels branden uitstekend, maar ze laten zich smoren noch tot moes koken. Het moet een kunstmatige benaming zijn, braaf gevormd naar Frans, Duits of Engels model: Pomme de pin, Fichtenapfel, firapple.
Maar wat te kiezen uit de taalschat van het volk? Het Wanroyse foep kan makkelijk een klanknabootsing zijn. De denappel ‘foepte’, toen hij viel. In Horst ‘kwakt’ hij misschien, als de bodem daar wat minder veenachtig is, of hij ‘kwakelt’: met een verkleinend en herhalend werkwoord (frequentatief) uitgedrukt. Kwakel vond ik ook terug in het Woordenboek van Meerlo-Wanssum, samengesteld door Th. v.d. Voort. Geef een denappel pootjes en je begrijpt meteen waarom hij in Venray schûpke heet. ‘Schaapje’ dus. Een raak stukje beeldspraak dat het pastorale element van de bijbelse kerst fraai verenigt met de magische symboliek van de heidense levensboom. Het is overigens geen Venrayse vondst. Voor Herten, helemaal bij Roermond, geeft P.H.H. Beenen in zijn woordenlijst dennesjäöpke op. De Thornse kat kan ik niet zo goed thuisbrengen. Als klankschildering doet hij het maar slecht (een ‘kat’ komt juist onhoorbaar neer) en de beeldspraak zie ik ook niet zitten. De k en de t wijzen wel naar het Aarle-Rixtelse kroot, dat ook in Helmond en in Deurne de gangbare volksbenaming is. Zou kroot een verlenging van ‘krot’ zijn? Als de r in krot dan enkel omwille van de klemtoon is ingelast, zoals Jan de Vries in zijn groot Etymologisch Woordenboek vermoedt, komen we dicht bij het Thornse kat. In Meijel hebben ze de denneboom oren gegeven, wat altijd nog beter is dan ‘appels’. Resten van het Bergharense prop en het Sittardse knop, dat Endepols in zijn Dictionaire ook voor Maastricht vermeldt en Remans voor Zonhoven: algemene aanduidingen voor iets gecomprimeerds, terecht toegepast op de vrucht van
de den.
Het dichtst bij de waarheid lijkt me dat vrouwtje uit Helden. Volgens haar was er een den gevallen. Noemen wij de boom niet naar zijn vruchten? De appelboom naar de appel en de denneboom naar de den? Maar dan is ‘denappel’ inderdaad het slechtste woord van allemaal. Onze taalscheppers in het onbekende Westen zullen het goed bedoeld hebben, dubbel en dwars neem ik aan, maar een ‘vruchtevrucht’ blijft een miskraam, zelfs in een kerststukje.
Joh. van Os, vertaler Puiflijk