concessies zouden moeten worden gedaan. De woordenschat die het WNT zou moeten bevatten, zou die van ‘de levende taal in haren beschaafden toestand’ zijn. Het negentiende-eeuws zou domineren zonder aan de historische taalfase iets af te dingen. ‘Het woordenboek is niet alleen bestemd om de taal te vertegenwoordigen als een op zich zelf staand verschijnsel. Het moet tevens eene afspiegeling zijn van de letterkunde, waarin zij haar krachtigst leven openbaarde, en die haar wederkeerig beschaafde en veredelde’.
Het is duidelijk dat De Vries een normatieve functie zag voor zijn woordenboek. Zijn lexicografische leerlingen, d.w.z. de tweede generatie redacteuren van het WNT, gaven echter de voorkeur aan een meer historisch-inventariserend werk met als te beschrijven object de taal van 1500 tot heden. Dat ‘heden’ betekent sedert enige jaren 1920, zoals verderop zal worden uiteengezet. Het jaar 1500 werd gekozen omdat de woordvoorraad van de periode daarvóór beschreven was in het befaamde Middelnederlandsch Woordenboek van Eelco Verwijs en Jakob Verdam.
Alvorens De Vries na het verzamelen van zijn materiaal met zijn eigenlijke redactionele werkzaamheden kon beginnen, moest hij zich buigen over een nieuwe spelling. De spelling van Siegenbeek van 1804 voldeed niet voor het woordenboek. Siegenbeek had geen antwoord gegeven op vragen naar de wijze van woordscheiding en samenstelling, van de verbindingsletter in samenstellingen enz. De spelling die De Vries formuleerde was aanvankelijk alleen bestemd voor het WNT. In 1863 geeft L.A. te Winkel er een uiteenzetting van in De grondbeginselen der Nederlandsche spelling. Ontwerp der spelling voor het aanstaande Nederlandsch Woordenboek. Op 21 november 1864 werd deze spelling in België officieel vastgelegd. In 1882 erkent de Nederlandse regering haar door haar in te voeren in het nieuwe Wetboek van Strafrecht.
De spelling De Vries-Te Winkel wordt ook heden nog gebruikt in het WNT. In verband met interne verwijzingen o.a. in oudere delen, is die keuze te begrijpen.
Van 1851 tot heden is er onafgebroken aan het woordenboek gewerkt. De eerste afleveringen van het WNT verschenen vanaf 1864. Tot op de dag van vandaag is dit WNT niet voltooid. De letters U en V (gedeeltelijk) W, X, Y, en Z moeten nog beschreven worden. In ons jargon spreken wij momenteel over het vijfde geslacht redacteuren dat de zorg draagt voor de onderneming. Voor het eerst hebben wij thans een volledige redactie die er vrij onlangs in geslaagd is een meerjarenplanning op te stellen die ertoe zal leiden dat nog deze eeuw dit eentalig, alfabetisch geordende, uitsluitend beschrijvende en niet voorschrijvende, historische woordenboek wordt voltooid. Organisatorisch is het WNT in 1967 ondergebracht bij de in dat jaar in het leven geroepen Belgisch-Nederlandse Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie. Deze stichting diende o.a. ‘met kracht een oude onderneming (=WNT) in Nederlands-Belgische samenwerking tot voltooiing te voeren’, zoals de eerste voorzitter jhr. mr. C.J.A. de Ranitz het in zijn installatierede formuleerde. Binnen de werkzaamheden van het nieuwe instituut heeft de voltooiing van het WNT thans de hoogste prioriteit gekregen. De beide regeringen volgen onze werkzaamheden kritisch en maken de realisering van de plannen met daadwerkelijke financiële steun mogelijk.
Wat is het kenmerkende van het WNT in vergelijking met zijn voorgangers? Wie op
*
Woordenboek der Nederlandsche Taal
*
de hoogte is van de wordingsgeschiedenis van de Nederlandse lexicografie weet maar al te goed hoe waar het woord is van Charles Nodier (1785-1844): ‘Les dictionnaires sont des plagiats par ordre alphabétique’. Een hoogtepunt als het Etymologicum van de vader der Nederlandse lexicografie, Cornelius Kiliaan, dat dateert van 1599, heeft tot aan het WNT amper originele opvolgers gekend. Men schreef steeds maar weer van elkaar over zoals wij bij Jan Luyken kunnen zien die een prachtige ets vervaardigde van de werkplaats der lexicograaf, met behulp waarvan men een indruk kan krijgen van het lexicografisch bedrijf. Uniek voor het WNT is dat betekenissen beschreven worden op grond van citaten, van bewijsplaatsen. Zo wordt onder het trefwoord VLINDER niet alleen de aan ieder bekende betekenis: ‘Naam voor de karakteristiek gevormde, algemeen bekende insecten van de orde der Lepidoptera, schubvleugelige insecten; kapel’ met citaten vanaf 1567 toegelicht, maar wordt ook de minder frequente en jongere in figuurlijk verband gebruikte betekenis ‘ter aanduiding van personen van ongestadig of onbetrouwbaar gedrag, bep(aaldelijk) van minnaars die zich om een meisje of vrouw bewegen als vlinders om bloemen’, chronologisch gedocumenteerd en taalkundig toegelicht met citaten uit Staring, De Genestet en Carmiggelt.
Het WNT beschrijft de levensgeschiedenis van ieder woord, het verdeelt de citaten naar betekenis, het formuleert de definities voor iedere betekenis en het selecteert de citaten die de formele, semantische en grammaticale geschiedenis en de distributie van iedere vorm en betekenis in tijd, ruimte en genre het best illustreren.
Het WNT is niet alleen van belang voor de bestudering van de geschiedenis van onze taal. Ik doe niemand onrecht, wanneer ik hier betoog dat al onze hedendaagse handwoordenboeken hun wetenschappelijke basis in het WNT vinden. De inhoud van het WNT is dus indirect bij aanzienlijk meer moedertaalsprekers bekend dan zij zelf weten. Dit gegeven moet ons evenwel tegelijkertijd aan het denken zetten. Immers de woordenboeken uit de tachtiger en negentiger jaren zullen nog grotendeels op een wetenschappelijke basis die de grens van 1920 niet overschrijdt, blijven berusten. Teneinde ééns tot de afronding van het WNT te kunnen komen en hiervan geen ‘uitdijend heelal’ te maken, is nl. besloten om in principe geen bewijsplaatsen meer op te nemen uit teksten van na 1920. Dat betekent, dat de wetenschappelijke beschrijving van onze taal in de periode 1920-1980 en verder, voorlopig niet ter hand kan worden genomen, juist omdat alle lexicografische know how gebundeld is om het culturele monument bij uitstek, het WNT, te voltooien. Dat deze constatering menig ‘woordenaar’ regelmatig verontrust, mag ik hier niet onvermeld laten. Het bestuur van de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie en de Belgische en Nederlandse regering zijn zich van deze situatie ter dege bewust en hebben zich reeds bezonnen op de lexicografische toekomst. In een volgende aflevering van Onze Taal zal dan ook uitvoerig gesproken worden over computer en woordenboeken, taalbanken en experimenten die in dat kader door de afdeling Thesaurus van het Instituut zijn en worden uitgevoerd.
P.G.J. van Sterkenburg
Instituut voor Nederlandse Lexicologie
Leiden