[Mededelingen]
■■■■■
■ De heer W.G. Koning begint (nu ja, ‘begint’) de jaren tachtig met een offensief tegen het gebruik van de termen tachtiger, zeventiger etc. jaren. Wordt de tachtiger jaren gemeengoed, schrijft hij zelf. Volkomen terecht schrijft hij niet: worden de tachtiger jaren gemeengoed, want die vraag zou òf zinloos òf taalkundig onjuist zijn. ■ Zeker is in elk geval dat het gebruik van de gewraakte termen geen nieuwigheid is: ik herinner mij dat men mij in de jaren '50 onderwees over de crisis van de dertiger jaren - ondanks de puriteinse wijsvingers die door woordenboeken en gezaghebbende taalrubrieken geheven werden en worden. Naar mijn gans persoonlijk bevinden heeft (en dus niet hebben) de tachtiger jaren altijd in ons taalbewustzijn doorgesluimerd. ■ In de Gooi- en Eemlander van 9 juli jl. is het woord belieslaarsd gesignaleerd. Dit zegt niet alleen iets over het kleurrijk taalgebruik van de modale scribent uit Gooi- en Eemland, maar ook over het weer dat wij in de maand juli hebben moeten ontvluchten. ■ Verschillende reacties op het woord arbitraal: dit woord blijkt gemeengoed in het juridisch taalgebruik, het geijkte adjectief dat bij de zelfstandige naamwoorden arbiter en arbitrage hoort. Hoe dan ook, voor sportverslagen lijkt de term me niet gebruikelijk (mensen die hier de draad even kwijt raken: ik refereer aan de vierkantjesrubriek in het juli/augustusnummer - indien u dat nummer niet bij de hand of helemaal niet hebt, kunt u bij het volgende vierkantje beginnen). Min of meer arbitrair zou ik zeggen dat het een en ander een reden is om het woord arbitraal nooit met scheidsrechters in verband te brengen. (Zie ook de bijdrage van prof. mr. O.K. Brahn elders in dit nummer.) ■ Mevrouw S. van der Beek uit Eindhoven reageert op een vierkantje in het
meinummer, waarin ik opmerk dat vele Nederlanders het woord Holland in de betekenis van Nederland vermijden. Dat is, zo schrijft zij, mij slechts bekend voorzover het Brabanders en Limburgers betreft. Nu schrijft Van Dale die aversie uitsluitend aan Brabanders en Friezen toe. Uit ervaring weet ik dat ook Neerlandici geneigd zijn om de noordelijke van de Beneluxstaten niet met Holland aan te duiden. Uiteindelijk noemen zij zich ook geen Hollandici. ■ In de dialectologie wordt het woord Hollands exclusief gebruikt als verzamelnaam van dialecten in de provincies Holland, zoals de term Vlaams wordt gehanteerd ter aanduiding van dialecten in de provincies West- en Oost-Vlaanderen (dus ter onderscheiding van Belgisch-Brabantse en Belgisch-Limburgse dialecten). ■ Thans een intrigerend mysterie. Als voorbeeld van een palindroom geeft de Grote Winkler Prins, zevende druk, signa te signa temere me tangis et angis en meldt daarbij als vertaling: teken u (met het kruisteken) teken, tevergeefs raakt en benauwt ge mij. Deze spreuk werd aan de duivel toegeschreven, aldus de WP, die verzuimt te vermelden wie dit waar en wanneer aan de duivel toeschreef. ■ De Algemene Winkler Prins geeft een ander voorbeeld: Roma tibi subito motibus amor. Dit keer geen vertaling maar wel een bronvermelding: Quintilianus, 1,6. Wie schetst onze verbazing, toen ir. G.G. van der Hoeven uit Zundert mij meedeelde dat in de bibliographie universelle (Parijs, 1831) deel 54, onder het lemma Erôs, beide palindromen tezamen als één aan Rome opgedragen ‘célèbre distique rétograde’ verschijnen. ■ Wie weet iets meer over de achtergronden van beide kennelijk beroemde versregels. Waarom wordt de ene keer iets aan de duivel toegeschreven en de andere keer aan Rome? Gaarne spoedig opheldering. ■ Nog meer mensen
die zich snoeigoed kunnen herinneren: prof. dr. B.C. Damsteegt zegt dat het voorvoegsel snoei- altijd in verband met sportprestaties werd gebezigd. Een schot kon snoeihard zijn, een speler snoeigoed. Verder geen gestoei met snoei-. ■ In het juli/augustusnummer komt naast arbitraal/air nog een probleem voor dat enige juridische pennen in beweging heeft gebracht. In een bui van wat onbezonnen toegeeflijkheid verklaarde ik mij akkoord met het voorstel van H. Beem om voortaan rechtsgelijkheid te zeggen in plaats van het Duits aandoende gelijkberechtiging. Beems (en dus ook mijn) opponenten erkennen de lelijkheid van het laatstgenoemde woord, maar stellen dat gelijkberechtiging nu eenmaal wat anders betekent dan rechtsgelijkheid. Een van de respondenten vindt bijvoorbeeld dat gelijkberechtiging een activiteit is, een proces dat uiteindelijk tot rechtsgelijkheid moet leiden. Ik weet het niet. Ik kan wel een eind met deze redenering meegaan - en toch -. Weet u, als ik ergens lees dat we naar gelijkberechtiging van culturele minderheden in Nederland moeten streven, wordt er dan echt iets heel anders bedoeld dan dat we naar rechtsgelijkheid van die minderheden moeten streven?
P.C.U.d.B.