Onze Taal. Jaargang 49
(1980)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdDikdoenerijHet Engels bedient zich van zoveel woorden uit het Latijns-Franse geleerden- en herenjargon, dat je soms denkt dat het Latijn voor een Brit of Amerikaan net zo makkelijk te leren moet zijn als voor een Italiaan. Zie het woordenboek: aanbevelen ‘recommend’, aanbiddelijk ‘adorable’, aanbieden ‘offer, present, volunteer’, aandacht ‘attention’, aandenken ‘memory, remembrance, souvenir’, aandoening ‘affection, emotion’, en zo verder tot zwijger ‘silent person’ toe. Het Nederlands kan zelfvoorziendGa naar eind1 zijn: welke taal heeft eigen woorden zoals denkbeeld of evenwijdig of scheikunde? Maar die autarkie loopt op z'n end. Sinds de Bevrijding worden we overstroomd met Engelse woorden, en noch voor plastics noch voor computer is het gelukt een Nederlands ekwivalent in zwang te brengen. (Kunststof is gewoon Duits, en voor snelteller en informaat - uit de basterdwoorden informatie en automaat - is blijkbaar niet genoeg moeite gedaan.) Tegen vreemde woorden op zichzelf is geen bezwaar, mits men de klanken enigszins fatsoeneert naar onze tongval; anders verliest in een Nederlandse volzin jam zijn smaak en charme zijn bekoring. Toch zou enige taaltrots ons niet misstaan, en zelfs met een maar weinig vooruitziende blik zouden we makkelijke woorden kunnen kiezen die het aanzwellende gebruik van bepaalde basterdwoorden konden inperken. Wie zich uit de Eerste Wereldoorlog de legitimatiekaart herinnerde, die door tallozen legetimatiekaart werd genoemd, zal dankbaar zijn geweest toen het onontbeerlijke voorwerp in 1939 opdook onder de naam stamkaart; toen er weldra i(n)dentiteitsbewijzen nodig werden geacht, hadden die althans de gunstige eigenschap persoonsbewijzen te heten. Zo zou men nu dissidenten ‘dwarszitters’ of ‘afwijkers’ kunnen noemen; als een krant of het A.N.P. zich hier maar over zou ontfermen, maakte zo'n vernederlandsing zeker een goede kans. Ontheemden bijvoorbeeld voor displaced persons danken we - meen ik me te herinneren - aan een initiatief van De Groene Amsterdammer. Maar ja, zelfs een grote krant is niet almachtig: de Nieuwe Rotterdamsche Courant heeft indertijd geen navolging gevonden met zijn oeconomisch voor economisch en het meer Flevo voor het IJ(s)selmeer. Gelukkig, want dat waren malligheden; het is mogelijk dat daarom niemand ze overnam. Met dat al, wie verdraagzaam wil zijn tegenover vreemde en basterdwoorden die in een behoefteGa naar eind2. voorzien, zal zich toch verzetten tegen het volgende. Zelfs waar in het Nederlands géén leemte zit, proppen sommigen ons tegenwoordig vol met Grieks-Latijns-Franse import- of doorvoerprodukten uit Amerika en Engeland. Een vroegertje, omstreeks 1950, was recentelijk, dat al potsierlijk aandoet voordat je bedacht hebt dat het een volslagen overbodige nabootsing is van recently.Ga naar eind3. Het bijvoeglijke recent is al langer in opkomst, in het eraan gewijde artikel in het WNT dateert meer dan de helft van de voorbeelden van na 1920, terwijl het artikel samengesteld moet zijn omstreeks 1948; nu is het woord zo in trek dat het in krantenberichten e.d. meestal onnodig wordt gebruikt. Een veroveraar zonder weerga is probleem, dat het doodgewone moeilijkheid grotendeels uit het taalverkeer heeft weggedrongen. Soms is het slachtoffer of een der slachtoffers van de verdringing ook zelf een basterdwoord: men denke aan alert ‘attent’, competitie ‘concurrentie’ (naast ‘wedijver’), exact ‘precies’ (naast ‘nauwkeurig’), toilet ‘w.c’. Ja natuurlijk, die ‘indringers’ zelf hebben niks gedaan, die hebben geen ellebogen; wij taalgebruikers zelf zijn het die door een onredelijke voorkeur voor het geïmporteerde of zojuist vernomene het eigen woord de mededinging onmogelijk maken. Een blik in krant of weekblad maakt duidelijk hoe ver het met ons gekomen is. Hier volgt een lijstje van overbodige en dus laakbare, anglicismen.
Immers, niet ieder verschijnsel verdient de naam fenomeen' een alibi is iets anders dan wat de Amerikanen eronder wensen te verstaan. Zulke toevoegingen aan onze woordvoorraad betekenen geen taalverrijking. Men kan ze verklaren uit onvoldoende taalkennis. Maar ze lijken verdacht veel op dikdoenerij. Niemand kan het beter zeggen dan Dirck Volckertsz. Coornhert het in 1562 deed, in een woord vooraf bij zijn pionierende vertaling van De Officiis van Cicero. Hij wijst daar op de dwaasheid van het invoeren van vreemde woorden waar géén ‘leemten’ in ‘onse nederlantsche sprake’ zijn, en spot: ‘Tis nu alsoo verder (zo ver) ghecomen dat veel ionghe schrijvers een woort Franchoys oft Latijn verstaende, sulcdanige vremde lappen voor een welstant (iets dat mooi staat) ende bevallijcke chieraet opten mantel onser spraken brodden, recht oft (net alsof het) een heerlijcke ende rijckelijcke sake waer (ware, was) sonder noot vreemt behulp te bedelen.’ Zonder noodzaak, daar zit de belachelijkheid in, en de zonde tegen de taal en de taalgemeenschap. C.A. Zaalberg oud-hoogleraar Nederlands Leiden |
|