pers het Engels als voertaal, ook de vaktaalvarianten ervan, wel beheersen).
Gezien deze problemen is er dus een grote behoefte aan vakwoordenboeken, zowel eentalige verklarende woordenboeken als twee- of meertalige woordenboeken. Hoewel met name wat de laatste soort betreft, een aantal goede woordenboeken beschikbaar is, blijft er nog veel te wensen over. En wat de verklarende woordenboeken betreft: ook op dit gebied is de oogst betrekkelijk schaars.
Naast woordenboeken is er een behoefte aan normen die voorschrijven welke termen men wel of niet hoort te gebruiken (of in welke betekenis men ze wel of niet hoort te gebruiken) en hoe men desgewenst nieuwe termen moet vormen, bijvoorbeeld als men iets nieuws heeft uitgevonden. In de Bondsrepubliek verricht het DIN-Institut veel werk ten aanzien van deze normen. In Nederland kennen we de normlijsten van de Centrale Taalcommissie van de Techniek, die echter al zozeer verouderd zijn dat ze niet veel praktisch nut meer hebben. Overigens lijkt het erop dat deze werkzaamheden weer nieuw leven worden ingeblazen, want in 1978 verscheen een ontwerp van een herziene norm voor ‘algemene woorden’ (NEN 5050).
Vanuit de wetenschapsvoorlichting. Het gebruik van vaktaal is een ernstige barrière bij de overdracht van technisch-wetenschappelijke informatie naar een niet-specialistisch publiek. Naarmate de behoefte aan dergelijke informatie groeit (bijvoorbeeld in verband met de milieu-, energieen kernwapenproblematieken), neemt ook het belang toe van onderzoek naar de barrières die vaktaalgebruik opwerpt voor goede communicatie tussen wetenschappers en samenleving.
Het gebruik van vaktaal is natuurlijk niet de enige barrière die deze communicatie in de weg staat. Tussen specialisten en nietspecialisten gaapt niet alleen een ‘taalkloof’ (om maar eens op een contrasterende beeldspraak over te gaan), maar ook een brede ‘kenniskloof’: juist doordat niet-specialisten minder over een bepaald onderwerp weten, beheersen ze de nodige vaktaal niet, en kunnen ze er niet over meepraten. En uit recent Amerikaans onderzoek blijkt dat die kenniskloof op zijn beurt weer een gevolg is van een belangstellings- en machtskloof: naarmate mensen minder te vertellen hebben over een bepaalde zaak (bijvoorbeeld de invoering van kernenergie), hebben ze er minder belangstelling voor en bezitten ze minder kennis over het onderwerp.
Vaktaalgebruik is dus niet meer dan één van de problemen die zich bij wetenschapsvoorlichting voordoen; het is niet de hoofdoorzaak maar een bijkomende oorzaak die de bestaande kenniskloven verdiept. Onderzoek naar deze problemen is dan ook niet louter taalkundig onderzoek, maar heeft ook sociologische en politicologische kanten. Dat neemt niet weg dat taalkundigen een belangrijke bijdrage aan de studie van deze problemen kunnen leveren.
Vanuit het onderwijs. Een vak leren of een bepaald wetenschapsgebied leren kennen, betekent voor een belangrijk deel: de taal van dat vak of dat wetenschapsgebied leren kennen. De ervaringswereld van de leerlingen staat dikwijls ver af van de wereld van het vakgebied dat ze moeten leren kennen, of dat nu biologie, maatschappijleer of literatuur is. Ieder vakgebied heeft niet alleen bepaalde vaktermen, maar ook een eigen ‘kijk’ op bepaalde verschijnselen die afwijkt van wat de leerlingen gewoon zijn, en die onder andere in het taalgebruik tot uiting komt. In het onderwijs is men dus gediend bij een beschrijving van verschillende vaktalen en bij het ontwikkelen van didactische methoden om zo'n vaktaal te leren.
Naast dit kennis-aspect heeft het gebruik van vaktaal in het onderwijs ook een sociaal aspect. De leraar kent de vaktaal van zijn vak, hij gebruikt die en probeert die aan zijn leerlingen te leren. Niet zelden vergroot het gebruik van vaktaal door de leraar de sociale afstand tussen hem en zijn leerlingen (die er natuurlijk toch al is).
Naast deze drie min of meer praktijkgerichte vraagstellingen is er vanuit de taalwetenschap een meer theoretisch gerichte belangstelling voor het verschijnsel vaktaal. Onderzoek naar vaktaal kan duidelijk maken hoe het taalgebruik beïnvloed wordt door het onderwerp waarover men spreekt, door de achtergronden van degene die spreekt en door de situatie waarin men spreekt. Dat iemand als arts tegenover een collega in een werkoverleg zijn taal anders gebruikt dan als vader tegenover zijn dochter tijdens het ontbijt, is voor een taalkundig onderzoeker natuurlijk een belangwekkende zaak. Dit soort onderzoek naar taalgebruik is de laatste jaren sterk opgekomen naast het onderzoek van het taalsysteem (de grammatica).
In het bovenstaande hebben we enkele achtergronden van het moderne vaktaalonderzoek aangestipt. In een volgende bijdrage in Onze Taal zullen we aan de hand van een aantal voorbeelden enkele vaktaalverschijnselen op het gebied van woordgebruik en zinsbouw aan de orde stellen.
Egbert Woudstra en Michaël Steehouder, Vakgroep Toegepaste Taalkunde, TH Twente