Heldere taal, heldere gedachte
H.J.L. Vonhoff
Dames en heren,
Ton, toorts, kroon, vonkt op Bornholms
Otto schonk dronk op dronk rond;
Oldgond dost 't blond hoofd door roos op
't Zonros vloog 't bolrond om, rond op
Zoon op zoon zoog Oldgonds borst of
Noô komt 't volk tot Colholms slot:
Olofs spook doolt door poort, hol, boog.
Gothold, Thors tolk, zongd'O-sprook voor
Hiermede wilde ik maar zeggen, dames en heren, dat wij natuurlijk en terecht vanmiddag met elkaar spreken over de maatschappelijke relevantie en het nut van taalonderwijs en over al datgene wat hierbij van betekenis is. Laten wij één ding echter niet vergeten. Elke maatschappelijke constructie, alles wat wij met het onderwijs doen, heeft naar mijn vaste overtuiging slechts zin, als het mensen bewuster en gelukkiger maakt, waar of zij dit geluk en dit bewustzijn ook menen te moeten vinden.
Ik denk - dit is iets anders dan ‘ik dacht’, wat met men zo vaak hoort - ik ben ervan overtuigd, dat wij met elkaar zeer terecht spreken over taalonderwijs en de zin hiervan, misschien ook over de zin van onaantrekkelijke delen van het taalonderwijs. Het genot en de vreugde aan het beleven van de taal, het ermee bezig zijn, het beluisteren ervan en ook het proberen zelf te formuleren, zijn van minstens even grote waarde.
Ik kom nu tot mijn eerste stelling. Deze is niet de eerste van de stellingen die ik op schrift heb gesteld, maar elke ordening is een hulpmiddel, dat meestal aan de werkelijkheid te kort doet:
Wij moeten ons realiseren dat onderwijs zeer vele doelen dient, als het bijdraagt tot wat menselijk geluk en plezier, dan is dat niet het onbelangrijkste. Dit geldt trouwens niet alleen voor het onderwijs in de Nederlandse taal.
Naar mijn mening is dit geldig voor het gehele onderwijs.
Niet alleen het onderwijs in de Nederlandse taal voldoet niet aan de door mij genoemde norm. Wat vandaag over het Nederlands lands is gezegd, geldt morgen wellicht voor het onderwijs in de gymnastiek. Leerlingen vinden het leuk, op zondagochtend voor dag en dauw te gaan voetballen in een of ander clubteam. Maandagochtend willen zij echter uitslapen, omdat het eerste uur toch maar gymnastiek is, terwijl dit een veel christelijker uur is - in verscheidene betekenissen - om langs een voetbalveld te lopen.
Dit probleem zal het onderwijs altijd hebben, wat men ook beproeft om onderwijs aantrekkelijk te maken. Er blijft een zekere mate van discipline onvermijdelijk. Dit maakt sommige vormen van verlichte pedagogie, waarin men deze dwang geheel en al wil ontkennen, tot een bij voorbaat te mislukken operatie.
Dit mag als algemene stelling gelden, het leert ons naar mijn mening tegelijkertijd dat wij voorzichtig moeten zijn met het achtervolgen van elkaar met stellige dogmata. Vooral als wij, de dogmatiek bestrijdend - ik ontdekte dit zojuist bij de heer Ten Brinke - nieuwe dogmatische regels invoeren. ‘Een nieuw Engels vliegtuig’ lijkt hem beter dan ‘een Engels nieuw vliegtuig’. Dit hangt ervan af. ‘Een nieuw Engels vliegtuig’ is een vliegtuig dat nieuw en in Engeland gebouwd is. ‘Een Engels nieuw vliegtuig’ kan zeer wel uit Amerika komen. Dan zijn beide, dunkt mij, volkomen juist en verantwoord. Zo ziet men alweer: zodra men met taalregels gaat werken, zelfs als men dit beperkt doet, dreigen er allerlei risico's. Desondanks moeten deze risico's worden genomen.
Als ik nu treed buiten het belangrijke en persoonlijke doel dat voor mij altijd in onderwijs en met name taalonderwijs besloten is, dan kom ik tot een breder maatschappelijk doel. Dat is dat dit onderwijs zijn zin moet krijgen, doordat het een bijdrage levert, mensen een volwaardige plaats in onze samenleving te geven. Het bereiken van en het kunnen streven naar zo'n volwaardige plaats, is dunkt me, van doorslaggevende betekenis voor de wijze waarop mensen ervaren, dat zij in de wereld staan.
Daarbij neemt het taalonderwijs een zeer centrale plaats in.
Het taalonderwijs dient dan echter wel eisen te stellen.
Wij moeten uitermate voorzichtig zijn met onderwijs waarin men zegt dat de normen niet gelden of dat democratie inhoudt dat geen eisen worden gesteld, omdat men gelooft, hiermee achterstanden te voorkomen. Wie zo redeneert, houdt achterstanden in stand! Ik kom weer bij de heer Ten Brinke terecht, niet omdat hij de laatste spreker was en zijn betoog nog vers in het geheugen ligt. Hij heeft duidelijk aangegeven waaraan zijn taaleigen is ontsproten. Dan kan hij, dunkt mij, gemakkelijk tegen leerlingen zeggen dat zij spelfouten mogen maken. Als dan vanuit het milieu en de achtergrond geen compenserende factoren worden aangereikt, is in ieder geval al enige achterstand blijvend geworden. Men kan zich dit soort slordigheden slechts veroorloven, als er in het milieu en de achtergrond compenserende, dus andere mogelijkheden tot verbetering aanwezig zijn.
Elke vermindering van eisen die men aan het onderwijs stelt en elke versmalling van de basis, vergroten de ongelijkheid. Want degenen die naast het onderwijs impulsen krijgen vanuit een maatschappelijk sterkere achtergrond; een gunstige positie in de samenleving, krijgen de mogelijkheid buiten het onderwijs aanvullende mogelijkheden en voor tekortkomingen compensatie te vinden die voor anderen, die in minder gefavoriseerde omstandigheden leven, niet is te krijgen.
Mij dunkt dat dit essentieel is. Democratisering is iets anders dan nivellerende vervlakking. Wie deze aan elkaar gelijk stelt, handelt als Wammes Waggel, die ooit de stelling verkondigde dat, waar het donker is, het ook warm is.
Deze koppeling moet men bepaald niet aanbrengen.
Ik ben het daarom van harte eens met datgene, wat de heer Bolle heeft gezegd over de centrale plaats die het taalonderwijs moet krijgen en niet alleen in het uur Nederlandse taal. Overigens is wat in die uren moet gebeuren, in hoge mate een zaak van deskundigen. Als de heer Ten Brinke op zijn pad wordt gevolgd, zal er buitengewoon veel grammatica-onderwijs in de uren Nederlands zitten, méér dan blijkens het ook door hem geciteerde onderzoek van Tordoir en Wesdorp nu wordt gegeven. Zij hebben namelijk berekend dat er in het basisonderwijs hooguit een uurtje per week vrij komt voor ander taalonderwijs en dan nog alleen in de zesde klas. In de lagere klassen van het basisonderwijs is de tijd die vrij komt beduidend korter. In het voortgezet onderwijs wordt slechts gedurende de laagste leerjaren grammaticaonderwijs gegeven. Afschaffing van het grammatica-onderwijs, wat naar mijn mening voor de structuur en opbouw van de